ECLI:NL:TGZRAMS:2018:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/240GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:115
Datum uitspraak: 05-10-2018
Datum publicatie: 09-10-2018
Zaaknummer(s): 2018/240GZP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft als gezondheidszorgpsycholoog een forensisch psychologisch onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van klaagster en haar echt-echtgenoot. Klaagster verwijt verweerster onzorgvuldig handelen. Zij heeft zich gebaseerd op verouderde rapportages. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 juni 2018 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal,

tegen

C ,

Gz-psycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift van 1 april 2018;

-                      een stuk van klaagster van 13 april 2018, met bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door mr. B.P.A. van Beers, zoals hiervoor genoemd, en verweerster door mr. A.W. Hielkema, zoals hiervoor genoemd.

2.         De feiten

2.1       Klaagster is in E gehuwd met F. Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen geboren, G (H), I (J) en K (L). In M is de echtscheiding uitgesproken, waarna er verschillende juridische procedures zijn gevoerd over onder meer het hoofdverblijf van de kinderen en een zorg- en contactregeling.

2.2       Verweerster heeft in opdracht van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en met instemming van klaagster en haar ex-echtgenoot als deskundige in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een forensisch psychologisch onderzoek uitgevoerd (rapportagedatum 29 augustus 2017). In de betreffende beschikking van 2 februari 2017 heeft het hof 7 vragen geformuleerd waarover verweerster diende te rapporteren.

2.3       In voormelde rapportage van 29 augustus 2017 heeft verweerster als conclusie onder meer de voorkeur uitgesproken voor plaatsing van alle drie de kinderen bij de vader, met een begeleide omgangsregeling met de moeder. 

2.4       Bij beschikking van 16 november 2017 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de drie kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering gesteld en verder onder meer bepaald dat er een ervaren gezinsvoogd moet worden toegewezen en dat, tot de aanvang van de werkzaamheden van de gezinsvoogd, een voorlopige contactregeling geldt, die inhoudt dat G bij de moeder verblijft en dat K en I bij de vader verblijven.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

-                      zich in haar onderzoek met name heeft gebaseerd op (verouderde) rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en Bureau Jeugdzorg (Jeugdzorg) en het onderzoek van de bijzonder curator onvoldoende bij haar oordeelsvorming heeft betrokken;

-                      onvoldoende heeft meegewogen, althans daarvan blijk heeft gegeven in haar rapportage, dat de vader op enig moment een affectieve relatie heeft gekregen met de gezinsvoogd en dat dit zijn weerslag kan hebben gehad in het vertrouwen van klaagster in Jeugdzorg en de hulpverlening en in het gedrag van klaagster in verband met haar sub-assertiviteit; bovendien heeft klaagster het ernstige vermoeden dat die affectieve relatie de rapportages van Jeugdzorg en daarmee ook de tweede rapportage van de Raad heeft beïnvloed;

-                      ten onrechte geen contact heeft opgenomen met de hulpverlening rondom klaagster en – voor zover aanwezig – rondom de vader;

-                      de wens van de kinderen niet, althans niet voldoende (gemotiveerd) heeft meegewogen bij de totstandkoming van haar rapportage en adviezen aan het Gerechtshof;

-                      ten onrechte een collega heeft ingeschakeld die niet gecertificeerd was.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard .

5.2       Voordat het college nader ingaat op de afzonderlijk klachtonderdelen merkt het college op dat door verweerster terecht is geconstateerd dat in het door klaagster als bijlage 3 bij het klaagschrift behorende stuk van 13 april 2018 aangehechte forensisch psychologisch onderzoek van 29 augustus 2017 de paginanummering niet goed doorloopt. Pagina’s 59 en 60 ontbreken in deze versie. In de door verweerster ingebrachte rapportage (bijlage 1 bij het verweerschrift) zijn deze pagina’s – welke nu juist informatie van de bijzonder curator d.d. 29 augustus 2017 bevatten – wel opgenomen.

Klachtonderdeel 1

5.3       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient een deskundigenrapport aan de volgende eisen te voldoen:

1.     Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.     Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.     In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.     Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.     De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4       De rapportage van 29 augustus 2017 zoals verweerster die heeft opgesteld vermeldt duidelijk de vraagstelling, de onderzoeksopzet en de stukken en bronnen waarop de uiteindelijke conclusie is gebaseerd. De rapportage heeft een heldere opbouw, is uitvoerig en gedegen en er is gebruik gemaakt van geschikte methoden (waaronder psychologisch onderzoek en testpsychologisch onderzoek) om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. Niet is gebleken dat verweerster onvoldoende ervaring zou hebben of adequate expertise zou missen om een dergelijk rapport op te stellen.

5.5       Daarnaast is de rapportage transparant over de bevindingen; het feit dat zij (deels) zijn gebaseerd op oude bevindingen doet daar niet aan af. De door verweerster beschreven bevindingen zijn in lijn met het hetgeen in het verleden in oude(re) rapporten is geconstateerd. Ook is het onderzoek van de bijzonder curator in de rapportage verwerkt en is telefonisch contact geweest tussen verweerster en de bijzonder curator.

5.6       Het college is van oordeel dat verweerster in haar rapportage inhoudelijk deskundig en voldoende onderbouwd de overwegingen heeft weergegeven die haar conclusie kunnen dragen en dat zij derhalve in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen. Ook weegt het college in haar oordeel mee dat zowel klaagster als de vader in de gelegenheid zijn gesteld om op de concept-rapportage te reageren (van welke mogelijkheid beiden gebruik hebben gemaakt) en klaagster aan verweerster toestemming heeft gegeven om de oude(re) rapporten te gebruiken bij het opstellen van rapportage. Als klaagster niet had gewild dat gebruik zou zijn gemaakt van die oudere rapporten, had het op haar weg gelegen om dat te voorkomen, bijvoorbeeld door geen toestemming voor gebruikmaking van die rapporten te verlenen of door vernietiging van een of meer rapporten te vragen. Dit alles heeft zij niet gedaan.

5.7       Het college oordeelt dat de rapportage van verweerster voldoet aan de daaraan volgens de geldende normen te stellen eisen en wijst derhalve dit klachtonderdeel af.

Klachtonderdeel 2

5.8       Het college stelt vast dat in de rapportage van verweerster de affectieve relatie van de vader met de (voormalige) gezinsvoogd wordt benoemd en dus onderdeel vormt van de rapportage. Zoals hiervoor reeds onder 5.6 is overwogen heeft klaagster toestemming gegeven voor het gebruiken door verweerster van oudere rapportages bij het opstellen van de rapportage. Ook dit klachtonderdeel faalt.

Klachtonderdeel 3

5.9       Dit klachtonderdeel ziet op het al dan niet contact opnemen met de hulpverlening rondom klaagster en – voor zover aanwezig – rondom de vader. Het staat verweerster vrij om binnen de kaders die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld (zie hiervoor onder 5.3) haar rapportage naar eigen inzicht op te stellen en het onderzoek uit te voeren. Uit de rapportage van verweerster blijkt genoegzaam op welke wijze zij tot haar oordeel is gekomen. Naast het toepassen van diverse onderzoeksmethoden heeft zij, voor zover zij daartoe toestemming van beide partijen had gekregen, enkele informanten gecontacteerd. Zo is ten behoeve van de rapportage onder meer informatie ingewonnen bij de leerkrachten van de kinderen. Het college acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 4

5.10     Verweerster heeft in haar rapportage de wensen van de kinderen weergegeven en bij het onderzoek betrokken. Zij heeft deze wensen vervolgens vanuit haar deskundigheid vertaald naar de behoeften en de belangen van de kinderen. Niet is gebleken dat zij dit op onzorgvuldige of onjuiste wijze heeft gedaan. Ook dit klachtonderdeel acht het college ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.11     Klaagster heeft dit klachtonderdeel ter zitting ingetrokken om welke reden het niet langer beoordeling van het College behoeft.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Het college ziet geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek van verweerster dat aan de rapportage ten grondslag ligt diepgaander had moeten zijn. Het college acht de rapportage degelijk, grondig, zorgvuldig en goed onderbouwd. De rapportage kan op alle fronten de toets der kritiek doorstaan.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht dan ook geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

W.C.B. Hoenink, B.R. Jedding, en C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, leden-gezondheidszorgpsychologen,

C. van Glabbeek, lid-jurist,

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter