ECLI:NL:TGZCTG:2018:278 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.021

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:278
Datum uitspraak: 30-10-2018
Datum publicatie: 01-11-2018
Zaaknummer(s): c2018.021
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een felle juridische strijd over de omgangsregeling van hun dochter. Klagers dochter is patiënt bij de huisarts.  De klacht van klager houdt in dat de huisarts ervoor gezorgd heeft dat de omgang met de dochter van klager is geëindigd door zonder voldoende medisch en psychologisch onderzoek te doen en zonder klager hierbij te betrekken, te adviseren de omgangsregeling te verminderen. Daarnaast stelt klager dat de journaalregels die naar de advocaat van de moeder zijn gestuurd, bewust eenzijdig zijn opgesteld om te kunnen worden gebruikt in de door moeder te starten procedure om de omgang te stoppen. Het Regionaal Tuchtcollege berispt de huisarts. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing waarvan beroep en legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.021 van:

A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde:  mr. V.C.A.A.V. Daniëls, advocaat bij

Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

C., wonende te D., klager in eerste aanleg, verweerder in beroep, gemachtigde: mr. M.L. Hamburger, advocaat te Amstelveen.

1.         Verloop van de procedure

C. – hierna klager – heeft op 16 mei 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen huisarts A. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 december 2017, onder nummer 17/170  heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de huisarts de maatregel van berisping opgelegd.

De huisarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 4 september 2018, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls, alsmede klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.L. Hamburger.

Op aanbod van de gemachtigde van de huisarts en het daarop volgende verzoek van het Centraal Tuchtcollege is bij brief van 14 augustus 2018 een memo in het geding gebracht. Het betreft een vertrouwelijke, in het dossier van de dochter van klager opgenomen, passage die tijdens het consult op 17 maart 2017 door de huisarts werd opgetekend en op verzoek van de dochter vertrouwelijk wordt gehouden. Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de dochter van klager heeft niet de klager maar alleen zijn gemachtigde op grond van artikel 67 lid 3 Wet BIG kennis genomen van de inhoud van de betreffende passage.

De zaak is door beide partijen bepleit. De gemachtigde van de huisarts heeft dat gedaan aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2.       De feiten

2.1 E., geboren op 22 september 2004, is de dochter van klager en mevrouw F., verder: de moeder. De moeder is de ouder met het gezag, klager heeft geen gezag. Klager en de moeder voeren vanaf 2005 een verbeten strijd om de omgang tussen klager en E.. Er zijn tussen klager en de moeder hierover inmiddels 25 juridische procedures gevoerd. De rechtbank D. heeft in haar laatste beschikking van

16 november 2016 bepaald dat er (wederom) omgang tussen klager en E. moest zijn.

2.2 E. is patiënt in de praktijk van verweerder. Onder meer de hieronder weer te geven journaalregels uit het medisch dossier van E. zijn als onderdeel van een verwijsbrief d.d. 1 mei 2017 door verweerder via de moeder gestuurd aan mevrouw mr. B. Kramer, de advocaat van de moeder, met een getekend akkoord van de moeder. Achter 17 maart 2017 staat, voor zover relevant, het volgende:

“Problemen met scheiding ouders

gaat niet lekker, al langere tijd. E. zelf: Voelt veel spanning rond contact met vader, wil er eigenlijk niet naar toe, is van te voren al onrustig, bang dat hij boos doet. Voelt zich er niet prettig. Hij wordt wel eens ‘zomaar’ kwaad. Ik heb haar concreet gevraagd wat ze wil en dat is ‘niet meer daar naar toe’.

Problemen met scheiding ouders

Ik heb geadviseerd vandaag niet naar vader toe te gaan en een gesprek te arrangeren met evt. jeugdzorg. Ik denk dat E. onder grote loyaliteitsdruk staat en dat dat niet goed voor haar is; eigenlijk durft ze niet aan vadere te zeggen wat ze hier van denkt.

vader, (…), (…) wil graag gebeld worden om te weten wat er met zijn dochter is, gezeg dat jij even contact opneemt

Vader gesproken. Zegt dat hij indruk heeft dat E. niet vrij is om naar hem toe te komen, m.a.w. dat moeder dat zou remmen. Ik heb gezegd dat vandaag niet komen mijn suggestie was en niet de hare en dat alleen E.s belang mij belang is. vader klinkt vriendelijk en zegt te hopen op een gezond contact tussen vader en dochter. Al die rechtszaken waren nodig om haar te kunnen zien, zegt hij.”

Achter 29 maart 2017 staat het volgende:

“Problemen met scheiding ouders

jeugdhulp mevr G.: gesprek beide ouders en jou en E.,( wil je nog naar GGZ doorgeven dat ze daar niet behandelt wordt maar met haar dochter mee gaat naar H.- Jeugdhulp) Lang gesprek. Insteek belang E.. Ze is bang om naar haar vader te gaan, maar ook bang om dat aan hem te zeggen. Ze zit dus klem en heeft daar veel last van. Mw. G. gaat contact met vader opnemen om die boodschap aan hem over te brengen en de omgangsregeling dus op grond van belang E. te verminderen. reactie afwachten en dan verder beleid.”

En, tot slot, is het volgende, voor zover relevant, vermeld achter 7 april 2017:

GGZ psycholoog I., (…), graag even overleg

Is met E. uitbehandeld omdat er primair bij haar niets mis is. het komt, secundair dus, door de ouderlijke twisten. Zij adviseert daarom systeemtherapie.”

2.3 De journaalregels zijn door mr. Kramer ingebracht in een kort geding procedure waarin zij om schorsing heeft gevraagd van de tenuitvoerlegging van de onder 2.1. genoemde beschikking van de rechtbank D. van 16 november 2016.

2.4. Klager heeft sinds 17 maart 2017 tot heden geen omgang meer met E..”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3.       De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

ervoor gezorgd heeft dat de omgang met E. is geëindigd, door zonder voldoende medisch en psychologisch onderzoek te doen en zonder klager hierbij te betrekken, te adviseren de omgangsregeling te verminderen. Hiernaast zijn de journaalregels die naar de advocaat van de moeder zijn gestuurd, bewust eenzijdig opgesteld om te kunnen worden gebruikt in de door de moeder te starten procedure om de omgang te stoppen.

4.               Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De beoordeling

5.1. Verweerder heeft in de stukken en ter zitting telkens benadrukt dat het belang van E. bij hem voorop stond en staat. E. was al langere tijd bang om naar haar vader te gaan, en had daardoor spanningsklachten. Na ongeveer zes gesprekken van een uur met E., in aanwezigheid van haar moeder en stiefvader (verweerder heeft één keer alleen met E. gesproken), waarin E. uitdrukkelijk zei niet meer naar haar vader te willen, kwam verweerder tot de slotsom dat het beter was om eenmalig de omgang over te slaan. E. voelde zich ingeklemd in het juridische en psychologische strijdtoneel tussen de ouders. Dat de rechter heeft besloten de omgang te stoppen, was niet door zijn toedoen, de journaalregels bevatten gewoon een citaat van E.. Met klager hoefde verweerder geen overleg te hebben, omdat hij geen ouderlijk gezag heeft. Terugkijkend staat verweerder nog steeds achter het advies en verwijt hij klager een gebrek aan zelfreflectie, door het eigen belang boven dat van E. te stellen.

5.2. Het college is van oordeel dat verweerder op meerdere punten onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit het dossier maar ook uit zijn verklaring ter zitting komt het beeld naar voren dat verweerder onvoldoende professionele afstand heeft weten te houden tot E. en haar moeder. Opmerkelijk is dat verweerder veel en lange gesprekken heeft gehad met E., haar moeder en stiefvader over dat zij niet meer naar haar vader wilde, maar dat hij over de gesprekken zelf weinig meer kan herinneren dan dat E. vertelde dat haar vader soms woede-uitbarstingen had. Ze begreep dan niet waar dat vandaan kwam. Voor het overige had verweerder niet een afwijkend beeld van wat er bij vader gebeurde. Desondanks adviseerde hij de omgang te verminderen. Waar verweerder heeft benadrukt dat zijn advies was eenmalig de omgang over te slaan, gaat hij er aan voorbij dat de journaalregel van 29 maart 2017 veel verder strekte.

5.3. Verder valt op dat verweerder, bij zijn advies over de omgangsregeling, klager op geen enkele wijze heeft betrokken maar uitsluitend is afgegaan op datgene wat E. hem vertelde. Te kort door de bocht is het argument van verweerder dat klager geen gezag heeft en hij dus niet met hem hoeft te overleggen. De rechter had immers bepaald dat klager omgang met E. moest hebben. Hoewel niet ondenkbaar, is het al een flinke stap dat een huisarts toch adviseert een rechterlijke omgangsregeling te verminderen, maar dan had het wel op zijn weg gelegen hierover eerst met klager in gesprek te gaan en zijn kant van het verhaal aan te horen.

5.4. Het college begrijpt verder niet goed waarom verweerder, zoals onbestreden is gesteld, voor het geven van zijn advies over het verminderen van de omgangsregeling, niet heeft overlegd met mevrouw I., de psycholoog van E., nu de behandelrelatie kennelijk in februari 2017 was gestopt en niet uit te sluiten valt dat het stoppen van de therapie mogelijk mede de oorzaak zou kunnen zijn van de spanningsklachten van E.. Het lijkt er sterk op dat de reden dit niet doen is geweest dat verweerder uitsluitend afging op hetgeen E. aan hem vertelde en dat als, in zijn woorden, “de waarheid” beschouwde. Daarmee heeft verweerder te veel waarde gehecht aan de uitlatingen van een toen 12-jarige, die in een loyaliteitsconflict tussen beide ouders zit. Het is namelijk ook in het belang van een kind om omgang met beide ouders te hebben, ook al geeft het aan daar liever niet naar toe te willen. Om die reden had verweerder een gesprek met klager en/of beide ouders moeten organiseren over de effecten van hun strijd op E..

5.5. Tot slot kan het college zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder wist dat de journaalregels door (de advocaat van) de moeder zouden worden gebruikt in een juridische procedure over de omgang. Opmerkelijk is dat hij dit document, dat expliciet aan de advocaat van de moeder is gericht, aan haar heeft gegeven, terwijl hij wist van de vele procedures tussen de ouders. Opvallend daarbij is dat alle journaalregels gaan over “Problemen met scheiding ouders” en de spanning die dat kennelijk teweeg brengt bij E.. Door verweerder is erkend dat er regels zijn weggelaten, maar dat die “kleine huisartsgeneeskundige zaken” betreffen en niet relevant zijn. Hierdoor geven de journaalregels echter wel een eenzijdig beeld.

5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klager had behoren te betrachten. Hoewel verweerder niet eerder tuchtrechtelijk ter verantwoording is geroepen, ziet het college geen andere mogelijkheid dan verweerder te berispen. De reden hiervoor is dat hij op geen enkele manier, in de stukken noch ter zitting, heeft laten blijken het laakbare van zijn handelen in te zien. “

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1..

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1  De huisarts heeft onder aanvoering van een zevental grieven beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt - zakelijk weergegeven -  tot vernietiging van die beslissing en opnieuw rechtdoende primair tot ongegrondverklaring van de klacht van klager en subsidiair bij handhaving van de gegrondverklaring van de klacht tot  oplegging van de lichtere maatregel van waarschuwing.

4.2 Klager heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van alle grieven en bekrachtiging van de bestreden beslissing.

  Beoordeling

 4.3        De klacht van klager luidt - zoals onbestreden door het Regionaal Tuchtcollege weergegeven (onder 3.) -  dat de huisarts ervoor gezorgd heeft dat de omgang van klager met E. is geëindigd, door zonder voldoende medisch en psychologisch onderzoek te doen en zonder klager hierbij te betrekken te adviseren de omgangsregeling te verminderen. Hiernaast zijn de journaalregels die naar de advocaat van de moeder zijn gestuurd, bewust eenzijdig opgesteld om te kunnen worden gebruikt in de door de moeder te starten procedure om de omgang te stoppen.

    4.4 Wat betreft het eerste klachtonderdeel luidende dat de huisarts ervoor gezorgd heeft dat de omgang met E. is geëindigd, door zonder voldoende medisch en psychologisch onderzoek te doen en zonder klager erbij te betrekken te adviseren de omgangsregeling te verminderen, overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.

Op 1 mei 2017 heeft de huisarts op verzoek van de moeder een “verwijsbrief” gericht aan de advocaat van de moeder, mr. B. Kramer. Deze brief is feitelijk aan de moeder meegegeven. In die brief zijn de journaalregels van de consulten van 17 maart 2017 – zonder de in r.o. 1 als vertrouwelijk aangeduide informatie van E. – en van

29 maart 2017 weergegeven.

Zo staat achter 17 maart 2017, met betrekking tot de omgangsregeling:

“Problemen met scheiding ouders

gaat niet lekker, al langere tijd. E. zelf: Voelt veel spanning rond contact met vader, wil er eigenlijk niet naar toe, is van te voren al onrustig, bang dat hij boos doet. Voelt zich er niet prettig. Hij wordt wel eens ‘zomaar’ kwaad. Ik heb haar concreet gevraagd wat ze wil en dat is ‘niet meer daar naar toe’.

Problemen met scheiding ouders

Ik heb geadviseerd vandaag niet naar vader toe te gaan en een gesprek te arrangeren met evt. jeugdzorg. Ik denk dat E. onder grote loyaliteitsdruk staat en dat dat niet goed voor haar is; eigenlijk durft ze niet aan vadere te zeggen wat ze hier van denkt.

vader, (…), (…) wil graag gebeld worden om te weten wat er met zijn dochter is, gezeg dat jij even contact opneemt

Vader gesproken. Zegt dat hij indruk heeft dat E. niet vrij is om naar hem toe te komen, m.a.w. dat moeder dat zou remmen. Ik heb gezegd dat vandaag niet komen mijn suggestie was en niet de hare en dat alleen E.s belang mij belang is. vader klinkt vriendelijk en zegt te hopen op een gezond contact tussen vader en dochter. Al die rechtszaken waren nodig om haar te kunnen zien, zegt hij.”

Achter 29 maart 2017 staat het volgende:

“Problemen met scheiding ouders

jeugdhulp mevr G.: gesprek beide ouders en jou en E.,( wil je nog naar GGZ doorgeven dat ze daar niet behandelt wordt maar met haar dochter mee gaat naar H.- Jeugdhulp) Lang gesprek. Insteek belang E.. Ze is bang om naar haar vader te gaan, maar ook bang om dat aan hem te zeggen. Ze zit dus klem en heeft daar veel last van. Mw. G. gaat contact met vader opnemen om die boodschap aan hem over te brengen en de omgangsregeling dus op grond van belang E. te verminderen. reactie afwachten en dan verder beleid.”

Wat betreft het advies van de huisarts van 17 maart 2017 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts dit advies om eenmalig niet naar haar vader te gaan in het belang van de gezondheid van E. had mogen geven vanwege de toen aanwezige gezondheidsklachten. Hierover heeft de huisarts ook telefonisch overleg gehad met klager, op verzoek van laatstgenoemde.

Wat betreft de journaalregels behorende bij 29 maart 2017 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts deze passage onvoldoende zorgvuldig heeft geformuleerd hetgeen aanleiding heeft gegeven tot misverstanden. De huisarts geeft in beroep ook toe dat hij deze journaalregels anders had moeten formuleren. Deze onzorgvuldige formulering door de huisarts acht het Centraal Tuchtcollege, gelet op de aan de orde zijnde belangen van de beide ouders van E., niet in overeenstemming met de van hem vereiste zorg als bedoel in artikel 47, lid 1, sub a en onder 3. Wet BIG., en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Anders dan klager stelt kan uit deze onzorgvuldige formulering nog niet worden afgeleid dat de huisarts heeft geadviseerd de omgangsregeling tussen vader en dochter te verminderen. Het Centraal Tuchtcollege acht, gelet op de door de huisarts gegeven uitleg, bezien in het licht van de gehele tekst van de relevante journaalregels uit de patiëntenkaart en de eveneens in de aantekeningen te lezen lezing, aannemelijk dat de huisarts slechts heeft bedoeld te schrijven dat jeugdhulpverlener mevrouw G. de boodschap van E. dat zij bang was voor haar vader en bang was dat aan hem te zeggen zou overbrengen.

Daarnaast is  het Centraal Tuchtcollege uit het patiëntendossier van E. niet gebleken dat de huisarts op 17 maart 2017 onvoldoende medisch en psychologisch onderzoek bij haar heeft gedaan toen hij  haar adviseerde eenmalig niet naar haar vader toe te gaan. Voor vervolgstappen heeft de huisarts een medewerkster van Jeugdhulpverlening ingeschakeld en een gesprek gearrangeerd. Uit de e-mailberichten tussen klager en de huisarts van 31 maart 2017 blijkt dat de huisarts wel degelijk heeft getracht klager bij de gesprekken te betrekken. Het Centraal Tuchtcollege acht voorts, gelet op de complexe situatie (waarbij de vader geen ouderlijk gezag heeft over E.)  verdedigbaar dat de huisarts zich wilde beperken tot schriftelijk contact met klager, dan wel uitsluitend met klager in gesprek wilde gaan als ook de moeder aanwezig zouden zijn.  

Dit klachtonderdeel slaagt  derhalve ten dele.

4.5 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel wordt als volgt geoordeeld.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de huisarts zich moeten realiseren  dat zijn verwijsbrief van 1 mei 2017 met de daarin opgenomen journaal regels zou kunnen worden gebruikt in een tussen de ouders aanhangige of nog te voeren juridische procedure. Dat geldt temeer nu hij op verzoek van de moeder van E. een 'verwijsbrief' richtte aan de advocaat van moeder, waarin de consulten van 17 en 29 maart 2017 zijn weergegeven.  De  huisarts was ervan op de hoogte dat de ouders al vele rechtszaken hadden gevoerd (zoals blijkt uit een journaalregel bij 17 maart 2017) en het moet voor hem vrij helder zijn geweest  dat de gevraagde  informatie extra gewicht in de schaal zou kunnen leggen bij een beoordeling in het kader van een omgangsregeling. Echter, van een bewust en eenzijdig opgestelde  verwijsbrief met als doel een procedure te ondersteunen ter beëindiging van de omgangregeling tussen E. en haar vader, is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.

4.6    Wat betreft de zwaarte van de opgelegde maatregel, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de hiervoor besproken aan de huisarts verweten gedragingen niet van zodanige ernst en gewicht zijn dat die de opgelegde maatregel van berisping rechtvaardigen. Het Centraal Tuchtcollege acht de oplegging van de maatregel van waarschuwing voldoende recht doen aan gedeeltelijke gegrondbevinding van het eerste klachtonderdeel.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

verklaart klachtonderdeel 1 deels gegrond en de klacht voor het overige ongegrond.

en opnieuw rechtdoende:

legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door:  J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en R.A. van der Pol, leden-juristen;  M. van Bergeijk en F.M.M.van Exter, leden-beroepsgenoten;  H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.