ECLI:NL:TGZCTG:2018:266 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.024

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:266
Datum uitspraak: 09-10-2018
Datum publicatie: 10-10-2018
Zaaknummer(s): c2018.024
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Klager verbleef uit hoofde van preventieve hechtenis in het Huis van Bewaring. De gz-psycholoog was daar destijds als zodanig werkzaam. Tijdens de preventieve hechtenis heeft klager gedurende enige tijd in de isolering verbleven en is hij overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Klager verwijt de gz‑psycholoog dat zij betrokken is geweest bij: het geven van onjuiste adviezen aan PMO-leden (Psycho Medisch Overleg) en de directie, waardoor klager drie weken in de isolering met cameratoezicht moest verblijven; het nemen van een onterechte beslissing, door klager aan te melden voor de PPC‑plaatsing waar klager nog vier weken in de isolering met cameratoezicht heeft verbleven. Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt de beslissing in beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.024 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

1.1       A. – hierna klager – heeft op 9 mei 2017  bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C.  – hierna de gz‑psycholoog – een klacht ingediend. Dat College heeft de klacht doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Bij beslissing van 15 december 2017, onder nummer 2017/257gzp, heeft dat College de klacht afgewezen.

1.2       Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.3       De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2018.025 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 september 2018, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, in persoon en bijgestaan door mr. R.J. Peet. De gz‑psycholoog heeft haar standpunten nader toegelicht. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Navraag heeft duidelijk gemaakt dat hij er zelf voor heeft gekozen geen vervoer aan te vragen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1. Verweerster was (destijds) werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog in de penitentiaire inrichting (PI), waar klager sinds 23 mei 2011 uit hoofde van preventieve hechtenis in het Huis van Bewaring verbleef.

2.2. De eerste dagen van zijn verblijf in het Huis van Bewaring, verbleef klager in een normale cel. Op 26 mei 2011 heeft de vestigingsdirecteur een Ordemaatregel ex artikel 23/24 Penitentiaire Beginselenwet (PBW) – geldend tot 2 juni 2011 – opgelegd, inhoudende:

‘7 dagen observatie d.m.v. cameratoezicht’. Deze Ordemaatregel is genomen op grond van de volgende overwegingen: ‘In verband met de noodzakelijke psychologische zorg en de veiligheid in de inrichting wordt u zolang er geen goede psychologische intake heeft plaatsgevonden voor uw eigen veiligheid onder cameratoezicht in een isoleercel geplaatst’.

2.3. Op 27 mei 2011 is klager door een collega van verweerster bezocht in zijn observatiecel. Het daarvoor geldende TULP-systeem vermeldt daarover onder andere:

“ [RTG: naam collega verweerster] 27/05/2011: 16:00:27

Betrokkene kort gesproken na lichting in de iso. (…)

Indruk; beheerst, emotieloos in het contact. Vriendelijk, wel afstandelijk. Laat niets los over wat er in hem omgaat. Eea doet onecht aan; maakt daardoor een onvoorspelbare indruk. Afgezet tegen het delict waar betrokkene van verdacht wordt (schuldig of niet) zou enige emotie gepast zijn.”

2.4. De collega van verweerster heeft klager daarna getracht aan te melden voor PPC-detentie (Penitentiair Psychiatrisch Centrum). Het TULP-systeem vermeldt daarover onder andere:

“[RTG: naam collega verweerster] 27/05/2011: 16:05:36

Bij navraag suïcidale gedachten geeft betrokkene een ontkenning door te zeggen dat hij bezig is met het dossier en zich aan het voorbereiden is op de behandeling van de zaak. Geen harde ontkenning”.

Per e-mail van 27 mei 2011 om 16:13 uur heeft de collega van verweerster de directeur van het Huis van Bewaring geadviseerd klager in de isoleercel te laten zitten en een PPC-aanvraag te doen, waarbij zij verweerster in de cc van haar e-mail heeft geadresseerd. Deze collega heeft in die mail aangegeven dat het voor haar in het systeem niet mogelijk bleek deze PPC-aanvraag zelf te doen.

2.5. Op 30 mei 2011 heeft deze collega verweerster per e-mail gevraagd klager aan te melden voor PCC-detentie, omdat de aanvraag haar IFZO-account om te zetten van [X] naar [Y] liep, maar nog niet was geschied. De collega van verweerster heeft voorgesteld het verzoek tot plaatsing in het PPC voor klager alvast in IFZO aan te melden, zonder fiattering, en de aanvraag nog te bespreken in het Psycho Medisch Overleg (PMO).

2.6. Verweerster heeft vervolgens klager ook zelf in zijn cel bezocht omdat volgens haar de redenen voor de PPC-plaatsing en het spoedeisende karakter onvoldoende waren toegelicht. Naar aanleiding van dit bezoek heeft zij de door haar college verzochte aanmelding voor de PPC-plaatsing gedaan.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster betrokken is geweest bij:

-                  het geven van onjuiste adviezen aan PMO-leden en de directie, waardoor            

                        klager drie weken in de isolering met cameratoezicht moest verblijven;

-                  het nemen van een onterechte beslissing, door klager aan te melden voor de

PPC-plaatsing waar klager nog vier weken in de isolering met cameratoezicht heeft verbleven.

Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat de adviezen en beslissingen van verweerster geen enkele grond hadden en slechts waren gebaseerd op een advies van het Openbaar Ministerie (OM) dat ten onrechte een suïciderisico zag. Klager erkent dat het uiteindelijk niet verweerster is geweest die de adviezen et cetera aan de PMO-leden en de directie heeft gegeven, maar desondanks verwijt klager verweerster betrokkenheid bij het geven van die adviezen, onder meer omdat zij zich kon vinden in het besluit van haar collega om klager aan te melden voor een verblijf in het PPC.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter toelichting op haar verweer stelt verweerster primair dat niet zij maar een collega klager heeft beoordeeld en over hem heeft geadviseerd en klager om die reden niet ontvankelijk is in zijn klacht. Subsidiair stelt zij ter toelichting op haar verweer dat zij klager in zijn isoleercel heeft bezocht omdat zij het spoedeisende karakter van de PPC-aanmelding onvoldoende vond toegelicht. Tijdens dat gesprek zag verweerster onvoldoende aanknopingspunten om het reeds ingezette beleid te doorkruisen. Net als haar collega vond ook verweerster de situatie ernstig. Zij heeft met klager besproken dat zij hem versneld in het PPC zou trachten te laten opnemen door middel van een crisisaanmelding. Ook klager zag tijdens het gesprek de voordelen van de PPC-plaatsing in de veronderstelling dat hij sneller naar de afdeling zou kunnen. Volgens verweerster was op dat moment niet te voorzien dat klager ook in het PPC wekenlang in een afzonderingscel zou verblijven.

5.         De beoordeling

5.1.      Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht omdat niet zij, maar een collega klager heeft beoordeeld en over hem heeft geadviseerd. Klager is van mening wel ontvankelijk te zijn in zijn klacht omdat verweerster wel bij de advisering betrokken is.

Het college stelt vast dat het advies tot plaatsing in een isoleercel niet door verweerster is genomen. Wel is het college met klager van oordeel dat verweerster ‘betrokken’ is geweest bij het gegeven advies. Omdat verweerster, zoals zij zelf stelt, vond dat zij in deze kwestie meer moest doen dan alleen de aanvraag intypen en van mening was dat de genoemde redenen voor PPC-aanmelding en het spoedeisende karakter onvoldoende door haar collega waren toegelicht, heeft zij klager ook zelf in zijn isoleercel opgezocht en met hem gesproken. Verweerster heeft ook gesteld, naar aanleiding van dit gesprek geen aanleiding te hebben gezien het advies te doorkruisen. Vervolgens heeft zij de verzochte aanmelding ook feitelijk gedaan. Om die reden is het college van oordeel dat verweerster door haar handelen ‘betrokken’ is geraakt bij het advies en dat haar handelen door het college tuchtrechtelijk getoetst moet kunnen worden. Klager is dan ook ontvankelijk.

5.2. Het college ziet zich door de ingediende klacht geplaatst voor de beoordeling van een handelen, waarvoor ook een eigen rechtsgang via de Commissie van Toezicht van de penitentiaire inrichting waar klager destijds verbleef en de Centrale Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bestaat. Die rechtsgang – die klager ook heeft benut – is de meest geëigende weg voor de beoordeling van de vraag of er aanwijzingen zijn voor separatie in het kader van de Penitentiaire Beginselenwet , met name wanneer verschillende overwegingen ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde in de inrichting een rol spelen. Dit neemt echter niet weg dat over de aspecten, die liggen binnen het domein van de gezondheidszorgpsycholoog ook ingevolge de Wet BIG een tuchtrechtelijk oordeel moet kunnen worden gevraagd. Anders dan bij de Commissie van Toezicht kunnen daarbij andere aspecten, de eigen professie betreffende, ten volle worden beoordeeld, maar dienen de bestreden maatregelen voor het overige slechts marginaal te worden getoetst in die zin, dat de vraag moet worden beantwoord of verweerster in redelijkheid heeft kunnen bijdragen aan deze maatregelen.

5.3. Uitgaande van dat toetsingskader dient het college in het kader van de beide klachtonderdelen te beoordelen of verweerster is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening en in redelijkheid het advies kunnen onderschrijven dat ordemaatregelen ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van klager noodzakelijk waren, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.4. Het college is van oordeel dat dat het geval is. In het advies aan de directeur tot het in afzondering plaatsen van klager is rekening gehouden met i) het bericht over de suïcidaliteit vanuit het OM, ii) de geslotenheid van klager, iii) de specifieke situatie die detentie met zich meebracht en iv) het tijdstip waarop met klager is gesproken, namelijk kort voor het weekend, waarbij rekening is gehouden met de kwalificaties van het personeel in een reguliere PI. Mede op grond van deze vier aanknopingspunten, is geadviseerd klager aan te melden voor het PPC

5.5. Anders dan klager, is het college van oordeel dat vertrouwd mocht worden op de juistheid van klagers afscheidsbrief die van het OM afkomstig was. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat bij gedetineerden die verdacht worden van een zeer ernstig strafbaar feit, tijdens de eerste dagen van de (voorlopige) hechtenis een verhoogd risico op suïcide bestaat. Het door klager gestelde dat hij op dat moment nog een ontkennende verdachte was en geen openheid van zaken kon geven over die afscheidsbrief, doet daaraan niets af.

5.6. Het college is verder van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld door klager eerst zelf te zien alvorens de - naar haar mening onvoldoende toegelichte - aanvraag blindelings door te voeren. Door zo te handelen heeft verweerster juist duidelijk gemaakt haar verantwoordelijkheid te nemen voor deze, immers op haar naam gedane, melding.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen besluiten de adviezen te onderschrijven dat ordemaatregelen ter bescherming van klager noodzakelijk waren.

5.8. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in beide onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De gz-psycholoog voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de gz‑psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. De gz-psycholoog heeft ter zitting haar standpunten nog nader toegelicht.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  K.E. Mollema, voorzitter, L.F. Gerretsen-Visser en J. Legemaate, leden-juristen en E.D. Berkvens en B. van Giessen, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2018.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.