ECLI:NL:TGZCTG:2018:257 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.077

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:257
Datum uitspraak: 02-10-2018
Datum publicatie: 03-10-2018
Zaaknummer(s): c2018.077
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. Verweerster heeft in opdracht van de Officier van Justitie een psychiatrisch rapport uitgebracht over klager. Klager verwijt verweerster dat zij de informatie die haar door de referenten is verstrekt onjuist in het rapport heeft vermeld en dat zij heeft nagelaten de verzochte correcties in het rapport aan te brengen. Voorts verwijt klager verweerster dat zij, na als voorlopig advies een voorwaardelijke PIJ-maatregel genoemd te hebben, in het definitieve rapport zonder nadere motivering oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft geadviseerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.077 van:

A., (destijds) verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S. Marjanoviç, advocaat te Den Haag,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 1 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen mevrouw C. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 januari [het Centraal Tuchtcollege leest:] 2018, onder nummer 2017-124, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./E. (C2018.171) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 september 2018, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Marjanoviç voornoemd, en de psychiater, bijgestaan door mr. Van Woerden-Poppe voornoemd.  De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1       Verweerster heeft als deskundigheidsgebied Strafrecht jeugdigenpsychiatrie. Verweerster heeft in opdracht van de officier van justitie een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar klager, geboren 24 oktober 2000.

2.2.      In het kader van het onderzoek heeft verweerster contact opgenomen met, onder meer:

-          mevrouw F., docente bij het Educatie Centrum te G.;

-          de heer H., systeemtherapeut bij I.;

-          de heer J.,  huisarts van klager;

-          mevrouw K., GZ-psycholoog bij de L.;

2.3.      Op 1 maart 2017 heeft verweerster naar aanleiding van het onderzoek een rapportage opgesteld (hierna: ‘de rapportage’). In de rapportage is een weergave opgenomen van de gesprekken met de onder 2.2. genoemde personen. In de rapportage staat voor zover hier van belang, verder het volgende vermeld:

“1. VERANTWOORDING ONDERZOEK EN ONDERZOEKSOPZET

(…)

Conceptverslagen, voorlopige conclusie en advies zijn met betrokkene, moeder en oma gedurende twee uur besproken, samen met de mederapporteur, in aanwezigheid van de jeugdreclasseerder. Dat gesprek heeft duidelijk gemaakt dat de wens van moeder (FFT) niet haalbaar is. Waarop het advies is bijgesteld en na toetsing door het NIFP, is besproken met betrokkene op 28-02-2017 in de JJI en met moeder en oma op 28-02-2017 ten huize van oma, gedurende drie kwartier.

(…)

Zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden

Aanvankelijk is rapporteur meegegaan met moeders wens: FFT. In het gesprek met de familie blijkt dat ongeschikt.

(…)

Interventieadvies en - condities

(…) Met betrokkene is uitgebreid gesproken over de mogelijkheid van ambulante behandeling. Hij ziet het probleem niet, mist elke reflectie en motivatie. Het systeem evenmin. Zij verklaart hem tot slachtoffer, schaart zich tegenover behandelaars/ autoriteiten en gaat voortdurend de strijd met hen aan.

(…)

Het maakt elk hulpaanbod in het ambulante kader zinloos. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, is een klinische behandeling met een verplichtend karakter geïndiceerd zodat betrokkene, los van zijn systeem, kan ontdekken wie hij is en wat hem leidt tot het gedrag dat hem steeds weer in de problemen brengt. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, ziet de rapporteur als enige optie een gesloten klinische behandeling met een onvoorwaardelijke PIJ als juridisch kader.”

2.4.      Naar aanleiding van de rapportage zijn van de zijde van klager schriftelijk vragen aan de onder 2.2. genoemde personen gesteld over de inhoud van hun verklaringen zoals die in de rapportage staat vermeld. De moeder van klager heeft aan verweerster verzocht de (volgens haar bestaande) onjuistheden in de verklaringen te corrigeren, maar aan dit verzoek heeft verweerster geen gevolg gegeven.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat:

1.         zij de informatie die haar door de referenten is verstrekt onjuist heeft vermeld in de rapportage en dat zij heeft nagelaten de verzochte correcties aan te brengen in het rapport;

2.         zij in tegenstelling tot haar voorlopig advies van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: ‘PIJ-maatregel’), in het definitieve advies zonder enige nadere motivering heeft geconcludeerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarmee is de rapportage tot stand gekomen in strijd met de richtlijnen die gelden voor het opstellen van dergelijke rapportages.

            4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Uit het verweerschrift en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat verweerster telefonisch heeft gesproken met de verschillende referenten. K. achtte het niet raadzaam als referent op te treden omdat zij niet langer de behandelaar van klager was en heeft verwezen naar H.. Van de telefoongesprekken met de overige referenten heeft verweerster (concept)gespreksverslagen gemaakt. De concepten zijn ter correctie aan de referenten toegezonden. Aan H. zijn door verweerster aanvullende vragen gesteld.  Aan de overige referenten heeft verweerster geschreven dat zij het graag zou horen als er aanvullingen/verbeteringen zouden zijn dan wel dat zij er zonder tegenbericht van uit zou gaan dat de inhoud van de verklaring akkoord was. H. heeft het verslag ongewijzigd retour gezonden, J. en F. hebben niet gereageerd. Verweerster is er vervolgens vanuit gegaan dat de door haar weergegeven inhoud van de gesprekken juist was. Van de andere gesprekken met klager, moeder en oma zijn de concepten van de gespreksverslagen per mail toegezonden en nabesproken tot de familie zich kon vinden in de uiteindelijke tekst.  Vervolgens heeft verweerster haar definitieve rapportage opgesteld en aan de rechtbank toegezonden. Eerst daarna ontving zij het verzoek om de rapportage te wijzigen. Omdat het definitieve rapport toen al was ingediend bij de rechtbank heeft verweerster verwezen naar de geplande zitting waar zij als deskundige was opgeroepen. Zij is op deze zitting verschenen en gehoord. Naar het oordeel van het Tuchtcollege heeft verweerster aldus gehandeld zoals van een redelijk handelend psychiater in het kader van de totstandkoming van een rapportage als de onderhavige mag worden verwachten. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. 

5.2.      Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Het is correct dat verweerster eerst als voorlopig advies een voorwaardelijke PIJ-maatregel in overweging heeft genomen. Omdat zij twijfelde aan de haalbaarheid van dit advies heeft zij de concept-verslagen, de voorlopige conclusie en het voorlopige advies op 9 februari 2017 uitgebreid besproken met betrokkene, moeder en oma. Dat gesprek heeft duidelijk gemaakt dat de wens van moeder FFT (Functional Familiy Therapy) niet haalbaar is. Daarna heeft verweerster het advies bijgesteld en heeft zij dit (na toetsing door het NIFP) besproken met betrokkene, moeder en oma. De onderbouwing van dit  definitieve advies wordt door verweerster gegeven op bladzijde 25 en 26 van de rapportage. De stelling dat verweerster in het definitieve advies zonder enige nadere motivering heeft geconcludeerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is dan ook niet juist.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2            De psychiater voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2018 is dat debat voortgezet.

4.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  K.E. Mollema, voorzitter, L.F. Gerretsen-Visser en J. Legemaate, leden-juristen en G.T. Blok en I.A. de Boer, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                                    Secretaris  w.g.