ECLI:NL:TGDKG:2019:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/659991 / DW RK 19/6

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:85
Datum uitspraak: 09-07-2019
Datum publicatie: 10-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/659991 / DW RK 19/6
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klachten gaan voor het grootste deel over periode van meer dan drie jaar geleden en waarover in eerdere beslissingen al is geoordeeld. Voor het overige is niet gebleken dat klaagster om het dossier heeft verzocht. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 juli 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 december 2018 met zaaknummer C/13/637624 / DW RK 17/1061 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/659991 / DW RK 19/6 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 oktober 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij brief van 26 maart 2018. Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen. Kla a g st er is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 4 januari 2019, heeft kl a ag st er verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij brief, ingekomen op 21 mei 2019. Kla agst er en de gerechtsdeurwaarder hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019 . De uitspraak is bepaald op

9 juli 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Het verzet dient op grond van de wet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden op 18 december 2018. De termijn begon daarmee te lopen op

19 december 2018 en eindigde op 2 januari 2019. Het verzet van klaagster, gedateerd op 31 december 2018, is ingekomen op 4 januari 2019, dus buiten de termijn van veertien dagen. Nu uit de poststempel niet kan worden achterhaald wanneer de brief van klaagster ter post is bezorgd, hetgeen in dit geval geheel voor rekening en risico van de kamer komt, dient het er voor te worden gehouden dat klaagster de brief tijdig ter post heeft bezorgd en dat deze gelet op de drukte bij de post tijdens de feestdagen niet tijdig bij de kamer is binnengekomen. Klaagster zal daarom in haar verzet worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is op 10 maart 2010 een vonnis gewezen. De gerechtsdeurwaarder was belast met de executie daarvan. Hij heeft onder andere ten laste van klaagster een aantal beslagen gelegd en de ontruiming uitgevoerd van de indertijd door klaagster bewoonde gemeenschappelijke woning.

Klaagster heeft drie eerdere klachten ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, welke bij beslissing van de voorzitter kennelijk ongegrond, respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard (zaaknummers 585.2010, 524.2011 en 672.2013). Op

12 juni 2012 en 24 februari 2014 heeft klaagster verzet ingediend. Beide verzet zaken zijn door de kamer ongegrond verklaard.

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich, voor zover de kamer begrijpt, er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a. een ambtsmisdrijf heeft gepleegd door een foutief vonnis en een valse akte verdeling te gebruiken;

b. in 2010 de woning een dag te vroeg heeft ontruimd;

c. klaagster voor € 4.000,- heeft opgelicht door een onterecht executie beslag;

d. € 14.000,- van klaagsters bankrekening heeft geplunderd als restschuld van de hypotheek;

e. samen met een leerling gerechtsdeurwaarder beslag op klaagsters auto heeft gelegd met een valse handtekening;

f. begrafenisgeld heeft gestolen van haar kinderen in augustus 2012;

g. aan klaagster geen compleet dossier heeft gegeven vanaf 2010 tot 2017 waartoe hij verplicht is.

Op grond van deze feiten moet de gerechtsdeurwaarder aan klaagster een schadevergoeding betalen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Voorop wordt gesteld dat de brief van 26 maart 2018 van klaagster buiten beschouwing wordt gelaten vanwege het feit dat deze is ingediend na het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder. Daarnaast wordt deze brief buiten beschouwing gelaten vanwege de vergaande beledigende inhoud.

4.3 De klachten van klaagster (onderdelen a tot en met f) betreffen een feitencomplex dat meer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de gerechtsdeurwaarderswet moeten klachten binnen drie jaar nadat men kennis heeft genomen of kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, worden ingediend. Klachten die zijn ingediend na drie jaar zullen op grond van dit wetsartikel niet inhoudelijk worden behandeld. Daarnaast heeft de voorzitter drie maal eerder geoordeeld over deze feiten en de kamer heeft het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard. Op grond hiervan zijn deze klachtonderdelen kennelijk niet ontvankelijk.

4.4 Ten aanzien van onderdeel g overweegt de voorzitter dat niet gebleken is dat klaagster de gerechtsdeurwaarder om het dossier heeft verzocht. Reeds hierom kan tuchtrechtelijk laakbaar gedrag niet worden vastgesteld. 

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer stelt hierbij vast dat de toonzetting en inhoud van de brieven van klaagster onnodig zeer beledigend zijn richting de gerechtsdeurwaarder. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.