ECLI:NL:TGDKG:2019:29 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/633835 DW/RK17/805

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:29
Datum uitspraak: 19-03-2019
Datum publicatie: 04-04-2019
Zaaknummer(s): C/13/633835 DW/RK17/805
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kleine omissie bij behandeling interne klacht, klager niet in belang geschaad. Enige druk uitgeoefend in nieuw betalingsvoorstel is niet tuchtrechtelijk laakbaar, gelet op het feit dat executietraject al liep sinds 2010. Doordat klager niet voldeed aan betalingsregeling is deze komen te vervallen. Beslag op bankrekening kan zonder aankondiging worden gelegd. Dat een jaar te voren is gebleken dat beslag op gezamenlijke rekening opgeheven moest worden omdat er slechts geld op stond dat van klager afkomstig was en niet van zijn echtgenote, die eigenlijke debiteur is, wil niet zeggen dat de gerechtsdeurwaarder niet opnieuw beslag zou mogen leggen op die rekening. De situatie kan immers wijzigen binnen een jaar.      

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/633835 / DW RK 17/805 DB/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..]

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 9 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 februari 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis

van 24 juni 2009 ten laste van de echtgenote van klager.

  • Op 5 mei 2017 is er een betalingsregeling tussen de gerechtsdeurwaarder en

klager tot stand gekomen van € 10.000,- per direct en € 6.000,- in totaal

in de opvolgende drie maanden.

  • Op 22 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de ING

Bank ten laste van klager en zijn echtgenote.

  • Op 18 juli 2017 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van beklaagde.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder

a: verscheidene bepalingen van de door hemzelf gehanteerde klachtenregeling heeft

geschonden;

b: in reacties onnodig dreigende taal heeft gebruikt;

c: prematuur en zonder rechtsgrond is overgaan tot beslaglegging;

d: onnodig kosten heeft gemaakt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de

gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat de afhandeling van de klacht van klager niet in

overeenstemming met de interne klachtenprocedure heeft plaatsgevonden aangaande

de ontvangstbevestiging (artikel 17 Klachtenregeling) en het in de gelegenheid

stellen van klager om gehoord te worden (artikel 23 Klachtenregeling). De

gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift gesteld dat er sprake is van een incidentele omissie in de afhandeling van de klacht. De gerechtsdeurwaarder heeft wel

met een brief van 28 juli 2017 gereageerd op de klachten van klager waardoor de omissie met betrekking tot artikel 17 Klachtenregeling (ontvangstbevestiging) klager hooguit beperkt in zijn belangen heeft getroffen. Klager heeft op 9 augustus 2017 een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders, waardoor ook voldoende vaststaat dat de omissie met betrekking tot artikel 27 Klachtenregeling (vermelding van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de kamer) klager hooguit beperkt in zijn belangen heeft getroffen. Met betrekking tot de gestelde overschrijding van de termijnen, genoemd in artikel 24 en 25 van de Klachtenregeling overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij op 28 juli 2017 een reactie heeft

verzonden op de klacht van klager, maar dat deze reactie retour is ontvangen. Hierna heeft de gerechtsdeurwaarder de reactie opnieuw verzonden op 3 augustus 2017, hetgeen twee dagen buiten de termijn van twee weken van artikel 24 Klachtenregeling valt. De kamer overweegt dat het beklaagde handelen niet dermate ernstig is dat het in de omstandigheden van onderhavige zaak het aannemen van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen rechtvaardigt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klager in zijn klacht niet heeft toegelicht waaruit de onnodig dreigende taal van de gerechtsdeurwaarder heeft bestaan. Ter zitting heeft klager verwezen naar de brief van 12 juli 2017 van de gerechtsdeurwaarder, waarin naar zijn mening wordt gedreigd met executiemaatregelen. Klager miskent dat de gerechtsdeurwaarder hem in deze brief een nieuw voorstel heeft gedaan, nadat klager de eerdere afgesproken regeling niet was nagekomen. Dat de gerechtsdeurwaarder daarbij enige druk heeft uitgeoefend moet worden gezien in het licht van het feit dat het executietraject al sinds 2010 liep en is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ander dreigend taalgebruik is niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat tussen partijen

vaststaat dat op 5 mei 2017 is overeengekomen dat klager € 10.000,- per direct

zou betalen en over een periode van drie maanden € 6.000,- . De gerechtsdeurwaarder heeft op 18 mei 2017 een bedrag van € 7.000,- ontvangen. Wegens het niet voldoen aan de betalingsregeling heeft de gerechtsdeurwaarder de regeling beëindigd en beslag gelegd op de bankrekening van klager. Klager heeft niet weersproken dat de betaling van €10.000,- niet per direct is overgemaakt, maar stelt dat de gerechtsdeurwaarder eerst een aanmaning had moeten sturen, alvorens beslag te leggen op de bankrekening. Daarmee miskent hij dat hij direct in verzuim was toen hij in plaats van € 10.000,- slechts € 7.000,- overmaakte. Op grond van artikel 3:276 BW staat de debiteur met zijn hele vermogen in voor de vordering en het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van de debiteur. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet komen vast te staan.

4.7 De kamer volgt klager niet in zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarder geen beslag had mogen leggen op de gezamenlijke rekening van klager en zijn echtgenote. Weliswaar was – volgens klager – in 2016 een eerder beslag op die rekening opgeheven omdat klager had weten aan te tonen dat het geld op de rekening alleen aan hem toebehoorde, maar intussen was er een jaar verstreken en kon de situatie inmiddels anders liggen.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat de kosten die de

schuldenaar is verschuldigd ter zake van de uitgevoerde ambtshandelingen door de

gerechtsdeurwaarder, vaste bedragen betreffen die zijn vastgesteld in het Btag. Pas

wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk

verwijtbaar handelen. Dat kan in deze zaak echter niet uit de stukken worden

opgemaakt.

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.