ECLI:NL:TGDKG:2019:161 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667864 / DW RK 19/305

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:161
Datum uitspraak: 12-11-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/667864 / DW RK 19/305
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De voorzitter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De kamer is het niet met de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond. De kamer overweegt daartoe dat de klacht dat de gerechtsdeurwaarder heeft gelogen en de kamer heeft misleid, een zelfstandige klacht betreft. De beslissing van de voorzitter wordt vernietigd. De klacht wordt door de kamer ongegrond verklaard. De definitie van liegen houdt in het met opzet onwaarheden spreken. Dat is in dit geval niet gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 november 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet op het onder zaaknummer C/13/667864 / DW RK 19/305 (LV/FK) geregistreerde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 4 juni 2019 met zaaknummer C/13/646914 / DW RK 18/219 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

{     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 april 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail van 14 juni 2018 heeft de gerechts-deurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 4 juni 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief ingekomen op 13 juni 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft op 23 september 2019 schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 november 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze in zijn verweerschrift van 11 mei 2016 in strijd met de waarheid heeft beweerd dat klager drie eigen ondernemingen heeft. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee de voorzitter en de kamer misleid. Mede gelet op hetgeen de kamer in rechtsoverweging 7.2 van de beslissing van 10 april 2018 heeft vermeld, zijn deze leugen en misleiding ernstig te noemen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders op 21 februari 2017 al heeft beslist op een door klager ingediende klacht van 20 april 2016 die ziet op dezelfde feiten. Klager heeft daartegen verzet ingediend waarin bij beslissing van 10 april 2018 het verzet ongegrond is verklaard. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open. Klager was ter zitting aanwezig bij de behandeling van het verzet, zodat hij de gronden van het verzet heeft kunnen toelichten. Dat hij het niet eens is met de beslissing op verzet, maakt niet dat hetzelfde feitencomplex door het indienen van een nieuwe klacht wederom ter beoordeling van de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kan voorleggen. De klacht is gelet op het bovenstaande dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

6. De gronden van het verzet

In verzet voert klager aan dat de voorzitter er ten onrechte van uit gaat dat het de bedoeling van klager is om meermalen in dezelfde zaak te procederen. Het gaat hier namelijk om een zelfstandige klacht die de voorzitter op haar eigen merites diende te beoordelen en dat is niet gebeurd. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde uittreksels uit het handelsregister blijkt duidelijk dat klager geen eigenaar is van de vennootschappen en stichtingen. Van een Stichting kan men geen eigenaar zijn en de vennootschappen en stichting ontplooien al lange tijd geen activiteiten meer. Het is de gerechtsdeurwaarder bekend dat klager daaruit geen inkomen geniet. De gerechtsdeurwaarder weet ook dat klager en zijn echtgenote als inkomen uitsluitend AOW en twee kleine pensioenen hebben. Hij beschikt over de benodigde gegevens waaruit dit hem is gebleken. Aangezien de kamer de mededelingen van de gerechtsdeurwaarder, dat klager over eigen vennootschappen en stichtingen beschikt die zijn eigendom zijn, voor waar heeft aangenomen, is de klacht van klager indertijd niet geheel behandeld. Daardoor is hij tekort gedaan. De huidige klacht betreft uitsluitend het liegen en de opzettelijke misleiding van de kamer door de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ofschoon het tuchtrecht zoals vervat in de Gerechtsdeurwaarderswet het begrip ne bis in idem niet met zoveel woorden kent, moet worden aangenomen dat ook in het tuchtrecht die regel geldt. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ is of de gerechtsdeurwaarder over wie wordt geklaagd in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in een eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen is beëindigd (ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ0053).

7.2 In de op 20 april 2016 ingediende klacht heeft klager geklaagd over het feit dat de gerechtsdeurwaarder:

a) onterecht bankbeslag legt en misbruik maakt van zijn bevoegdheid, omdat hij wist dat daar gelden op stonden waarvoor een beslagvrije voet geldt;

b) de beslagvrije voet onjuist berekent, in het bijzonder de post servicekosten;

c) onnodig proces- en rechtsbijstandskosten bij klager veroorzaakt door op onjuiste gronden de beslagvrije voet te berekenen en het vakantiegeld niet te retourneren;

d) weigert uitvoering te geven aan een uitspraak van de rechtbank Zwolle en klager heeft misleid over wie de opdrachtgever is en

e) weigert het beslag onder de SVB op te heffen, ondanks dat hij op de hoogte is dat klager en zijn echtgenote nimmer een hoger inkomen zullen verwerven dan thans het geval is.

In zijn verweerschrift  van 11 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder over het onterecht gelegde beslag onder meer aangevoerd dat klager drie ondernemingen in eigendom had en klager over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet heeft opgegeven welke inkomsten hij uit deze ondernemingen genoot.

7.3 Bij beslissing van 21 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beslissing heeft klager verzet ingesteld. Bij beslissing van 10 april 2018 heeft de kamer het verzet ongegrond verklaard.

7.4 De kamer overweegt in de voorliggende zaak dat de klacht dat de gerechtsdeurwaarder heeft gelogen en de kamer heeft misleid, een zelfstandige klacht betreft. De in rechtsoverweging 7.2 in de beslissing van 10 april 2018 genoemde uittreksels zijn slechts aan de orde geweest in het kader van het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag, waarvan klager had gesteld dat dit onrechtmatig was. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder in redelijkheid niet heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in een eerdere zaak de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen is beëindigd. Het hier aan de orde gestelde handelen - het verwijt van het liegen en misleiden - is immers niet in de vorige (klacht)procedure als zodanig aan de orde geweest. De kamer acht het verzet daarom gegrond en om die reden wordt de beslissing van de voorzitter vernietigd.

8.1 De beoordeling van de klacht

8.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaardeur te hebben gelogen en opzettelijk de kamer te hebben misleid door uittreksels te overleggen van stichtingen en een besloten vennootschap onder de mededeling dat klager daarvan eigenaar was.

8.2 De definitie van liegen houdt in het met opzet onwaarheden spreken. Het is op zich juist dat men van een Stichting geen eigenaar kan zijn. Dat maakt echter nog niet dat de gerechtsdeurwaarder met opzet onwaarheden heeft gesproken of dat de kamer met opzet is misleid. Uit het verweerschrift van 11 mei 2016 volgt immers dat de uittreksels zijn overgelegd in het kader van het door de gerechtsdeurwaarder ten laste van hem gelegde beslag, waarvan klager meent dat dit onrechtmatig was. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer daarop onder meer aangevoerd dat klager over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet heeft opgegeven welke inkomsten hij uit de stichtingen en de besloten vennootschap heeft genoten. Met de gerechtsdeurwaarder is de kamer van oordeel dat voor alle genoemde rechtspersonen geldt dat men daaruit wel inkomsten zou kunnen verkrijgen. Bijvoorbeeld door honorering van het werk van een bestuurder of directeur. Daarbij is het aan klager te weerleggen dat inkomsten zijn genoten uit de rechtspersonen. Enig stuk waaruit dat blijkt, heeft klager in de onderhavige klacht- en de procedure in verzet echter niet overgelegd.

De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet gegrond;

-       vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. L. Voetelink, plaatsvervangend voorzitter, en

mrs. C.A. van Dijk en J.M. Wisseborn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.