ECLI:NL:TGDKG:2019:160 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/652204 DW RK 18/426

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:160
Datum uitspraak: 12-11-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/652204 DW RK 18/426
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarders wordt verweten dat zonder het vonnis te hebben betekend beslag hebben gelegd, een regeling voorstellen die klager weigert, opnieuw beslag hebben gelegd en geinde gelden niet terugbetalen. De kamer verklaart het eerste (ook erkende) klachtonderdeel gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond. Het opleggen van een maatregel wordt achterwege gelaten. De gerechtsdeurwaarders dienen het griffierecht aan klager terug te betalen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 november 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/652204 DW RK 18/426 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ], [     ], [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

2. [     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders. Bij e-mail van 17 september 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 1 oktober 2019. Verschenen is de gemachtigde van gerechtsdeurwaarders. Van de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 november 2019.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij vonnis van 1 juli 2015 van de rechtbank Rotterdam is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

b)     Op 13 juli 2015 is het vonnis betekend aan de ex-partner van klager.

c)     In oktober 2015 is ten laste van klager beslag gelegd onder zijn werkgever alsmede onder de belastingdienst.

d)     Bij e-mail van 13 oktober 2015 heeft klager medegedeeld het vonnis niet te hebben ontvangen en heeft verzocht om een betalingsregeling van € 300,00 per maand.

e)     Op 19 oktober 2015 heeft (destijds) toegevoegd gerechtsdeurwaarder

[     ], verbonden aan het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] te [     ], het vonnis van 1 juli 2015 alsnog aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

f)      Bij brief van 22 oktober 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

g)     Bij brief van 25 november 2015 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders klager onder aanbieding van excuses onder meer medegedeeld dat in zijn dossier onjuist is gehandeld, dat de gelegde beslagen waren opgeheven en de kosten daarvan niet bij hem in rekening zouden worden gebracht.

h)     Op 27 oktober 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder zijn werkgever.

i)      Bij e-mail van 7 november 2017 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag.

j)      Bij e-mail van 21 mei 2018 heeft klager verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet.

k)     De gerechtsdeurwaarders hebben klager bij e-mail van 30 mei 2018 verzocht om nadere bewijsstukken te overleggen teneinde de beslagvrije voet opnieuw te kunnen berekenen.

l)      Op 5 juni 2018 is de beslagvrije voet aangepast en is de werkgever van klager hiervan op de hoogte gesteld.

m)   Bij brief van 7 juni 2018 is aan klager medegedeeld dat tussentijds gelden naar de opdrachtgever zijn afgedragen en dat het bedrag dat de gerechtsdeurwaarders nog onder zich hebben ad € 1.134,98 aan klager zal worden teruggestort.

n)     Bij brief van 26 juli2 2018 hebben de gerechtsdeurwaarder klager een gespecificeerde opgave gedaan van de onder het beslag van 7 november 2017 ingehouden en aan de opdrachtgever doorbetaalde gelden.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a.      beslag is gelegd onder zijn werkgever op zijn salaris en onder de belastingdienst op zijn voorlopige teruggave, zonder dat het vonnis aan hem is betekend;

b.     het vonnis pas op 19 oktober 2015 is betekend, terwijl dit binnen veertien dagen had moeten worden gedaan;

c.      wordt geprobeerd de gemaakte fout op te lossen door een betalingsregeling van € 300,00 voor te stellen, hetgeen klager steeds heeft geweigerd;

d.     zonder waarschuwing op 7 november 2017 wederom beslag is gelegd op zijn inkomsten;

e.      hij op zijn verzoek om terugbetaling van de teveel geïnde gelden te horen heeft gekregen dat de gerechtsdeurwaarders het geld niet meer onder zich hebben.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht deels erkend en deels gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is gericht tegen [     ] te [     ]. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een kantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt dat volgens vaste rechtspraak de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Zoals hierna onder 4.1 en 4.2 wordt overwogen wordt de klacht geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders sub 1 (verbonden aan het kantoor), en gerechtsdeurwaarder sub 2 (die heeft op 7 november 2017 (opnieuw) loonbeslag gelegd). Zij worden daarom als beklaagden aangemerkt. Onderzocht dient te worden of gehandeld is in strijd met de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2. In het verweer wordt erkend dat in oktober 2015 ten laste van klager beslagen zijn gelegd zonder dat het vonnis aan klager is betekend. Daartoe is aangevoerd dat het vonnis op 13 juli 2015 is betekend aan de ex-partner van klager en abusievelijk is aangenomen dat het vonnis ook aan klager was betekend. Dit bleek niet het geval te zijn. Door wie in oktober 2015 beslag onder de werkgever en de belastingdienst is gelegd, valt niet uit de stukken op te maken. De exploten zijn niet overgelegd en ook anderszins valt dit niet vast te stellen. De klacht is op dit punt wel erkend, zodat klachtonderdeel 2.1.a. gegrond moet worden verklaard. Op grond van de vaste rechtspraak dient dit te worden toegerekend aan de aan de in 2015 aan het kantoor te [     ] verbonden gerechtsdeurwaarders.

4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1.b. wordt het volgende overwogen. Het enkele feit dat het vonnis op 19 oktober 2015 is betekend door een toen aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verbonden toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, maakt zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet dat zij zoals in het verweer wordt aangevoerd als beklaagde kan worden aangemerkt. Bovendien is er geen sprake van klachtwaardig handelen. Dat het vonnis binnen twee weken na het wijzen ervan aan klager had moet worden betekend, berust niet op enige wettelijke bepaling. De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond.

4.4. Voor klachtonderdeel 2.1.c., inhoudende dat de gerechtsdeurwaarders hun gemaakte fout proberen op te lossen met een betalingsregeling, wordt ook ongegrond verklaard. Het volgende heeft hiervoor te gelden. Dat de door klager een betalingsregeling steeds is geweigerd, volgt niet uit de overgelegde stukken. Als productie 7 heeft de gerechtsdeurwaarder een e-mail van  klager van 13 oktober 2015 overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf om een betalingsregeling van € 300,00 verzoekt. Op 22 oktober 2015 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders die regeling bevestigd. Uit de overgelegde producties blijkt dan ook niet dat klager de betalingsregeling geweigerd heeft. Dit blijkt in ieder geval niet duidelijk uit de e-mail van klager van 18 november 2015. Wel is het minder juist dat een uit het beslag ontvangen bedrag niet is teruggestort aan klager, maar er voor is gekozen om het bedrag onder zich te houden als een gedeeltelijk eerste betaling van de overeengekomen betalingsregeling. Ter zitting is echter aangetoond dat de  gerechtsdeurwaarder dit bedrag aan klager heeft teruggestort.

4.5. Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1.d overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders geen wettelijke verplichting hebben om een voorgenomen loonbeslag aan te kondigen, anders dan al eerder bij de betekening van het vonnis en in brief met het verzoek de regeling na te komen is gedaan. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1.e. overweegt de kamer dat uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak over de beslagvrije voet samengevat volgt dat de beslagvrije voet onverwijld en met terugwerkende kracht dient te worden aangepast, tenzij onbekendheid met de juiste beslagvrije voet te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene. Vast staat dat het beslag is gelegd op 7 november 2017 en klager eerst op 21 mei 2018 heeft verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Verder staat vast dat de gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet op 5 juni 2018 hebben aangepast na ontvangst van alle benodigde bewijsstukken. Gelet op voorgaande kan de onbekendheid met de juiste beslagvrije voet in dit geval klager worden toegerekend. Volgens vaste rechtspraak van de kamer is het tuchtrechtelijk niet laakbaar dat geïncasseerde gelden die de gerechtsdeurwaarders al te goeder trouw aan de opdrachtgever heeft afgedragen, niet meer kunnen worden terugbetaald, althans niet door de gerechtsdeurwaarder. Uit de brief van de gerechtsdeurwaarders van 6 juli 2018 blijkt dat de laatste tussentijdse afdracht op 6 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Alle gelden die voor die datum waren geïncasseerd, hadden de gerechtsdeurwaarders al als tussentijdse afdracht aan de opdrachtgever afgedragen. De na 6 mei 2018 ontvangen gelden heeft de gerechtsdeurwaarders aan klager gerestitueerd. Klachtonderdeel 2.1.e. dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.7 Alleen klachtonderdeel 2.1.a zal gegrond worden verklaard. De kamer ziet geen aanleiding om voor dit onderdeel van de klacht tot het opleggen van een maatregel over te gaan. De aanname dat het vonnis ook aan klager was betekend is weliswaar onzorgvuldig, maar kan in de praktijk voorkomen. Verder is van belang dat de kosten van de beslagen niet bij klager in rekening zijn gebracht en het bedrag van € 281,00 aan klager is terugbetaald.

4.8. Omdat de klacht deels gegrond is verklaard, dienen de gerechtsdeurwaarders op grond van de artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

4.9 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel 2.1.a. gegrond;

-       laat het opleggen van een maatregel achterwege;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, hoofdelijk tot betaling aan klager van € 50,00 aan griffierecht, in die zin dat als een van de gerechtsdeurwaarders dit bedrag aanklager heeft betaald de anderen zijn gekweten;

-       verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus uitgesproken door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mrs. C.A. van Dijk en J.M. Wisseborn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2018 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.