ECLI:NL:TGDKG:2019:153 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/663248 / DW RK 19/126

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:153
Datum uitspraak: 11-06-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/663248 / DW RK 19/126
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 juni 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet op het onder zaaknummer C/13/663248 / DW RK 19/126 (DB/FK) geregistreerde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 26 februari 2019 met zaaknummer C/13/639431 / DW RK 17/1170 van:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 november 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail van 18 januari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij op 9 maart 2018 ingekomen brief heeft klaagster een aanvullende klacht ingediend. Daarop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 5 april 2018 gereageerd. Bij beslissing van 26 februari 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 maart 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail van 15 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend op het verzet. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 april 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 juni 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

       I.          op basis van een onrechtmatig/onjuist exploot van het executoriale derdenbeslag onder de gemeente Amsterdam (DWI) van 24 maart 2014 beslag heeft gelegd en die vordering bij de eerste beslaglegger heeft ingediend;

     II.          ten onrechte en in weerwil van de betalingsregeling heeft gedreigd met executoriaal beslag roerende zaken en executoriaal derdenbeslag heeft gelegd en dit de betalingscapaciteit van klaagster te boven gaat;

   III.          de verzochte informatie en documenten (overdrachtspapier/specificaties/op welke kantoor het dossier wordt behandeld) niet heeft verstrekt;

 IV.          ten onrechte geen beslagvrije voet heeft gehanteerd bij de beslaglegging, terwijl alle gegevens voor de betalingsregeling zijn overgelegd;

    V.          zich schuldig heeft gemaakt aan fraude;

 VI.          niet overgaat tot restitutie van betaalde gelden waarvan de vordering is verjaard;

VII.          geen rekening heeft gehouden met de verjaringstermijnen, vervaltermijnen, rechtsverwerking en schuldeisersverzuim.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel I samengevat overwogen dat er geen sprake was van een onrechtmatig exploot. De door de gerechtsdeurwaarder in het beslagexploot gemaakte schrijffout betrof een zuivere vergissing, die niet tuchtrechtelijk laakbaar is.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel II heeft de voorzitter samengevat overwogen dat de inhoud van de aan klaagster gerichte aankondiging beslag roerende zaken normaal van toon was en niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.3 De voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel III samengevat overwogen dat dit door de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk is betwist en hij naar voren heeft gebracht dat klaagster bij brieven van 5, 10 en 19 september 2017 een specificatie is verstrekt en haar bij brief van 5 september 2017 is medegedeeld dat het onderhavige dossier in behandeling is op zijn kantoor. Nu klaagster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd kan vanwege de gemotiveerde betwisting van de gerechtsdeurwaarder niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Ten aanzien van de door klaagster verzochte overdrachtspapieren is overwogen dat uit de wet volgt dat als de eerste beslaglegger de executie van het beslag niet voortzet, de gerechtsdeurwaarder die het daaropvolgende executoriale beslag heeft gelegd van rechtswege de inning overneemt. Vaststaat dat de eerste beslaglegger het beslag heeft opgeheven. De inning is vervolgens van rechtswege overgegaan op de gerechtsdeurwaarder. Er is daarvoor geen nadere overdracht vereist. Nu enig klachtwaardig handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld, wordt ook dit klachtonderdeel verworpen.

5.4 Op klachtonderdeel IV is door de voorzitter overwogen dat standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat aanvankelijk door de eerste beslaglegger een beslagvrije voet is vastgesteld en gehanteerd en dat die, na de opheffing van het beslag door de toenmalige eerste beslaglegger, door de gerechtsdeurwaarder bij de ontvangsten van de afdrachten vanaf oktober 2017 is voortgezet, voldoende steun vindt in de overgelegde stukken. Ook dit klachtonderdeel wordt verworpen.

5.5 Klachtonderdeel V is door de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk betwist. Nu klaagster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Nu enig klachtwaardig handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld faalt ook dit klachtonderdeel.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel VI is door de voorzitter overwogen dat het niet aan de tuchtrechter is hier verder over te oordelen. Er rust op de gerechtsdeurwaarder geen verplichting tot restitutie van de betaalde gelden. Als klaagster het niet eens is met het dwangbevel, had zij de daarvoor openstaande weg moeten bewandelen. De gerechtsdeurwaarder mag afgaan op het dwangbevel.

5.7 De bezwaren van klaagster tegen de inhoud van het gewezen vonnis zijn een gepasseerd station. De gerechtsdeurwaarder mag uitgaan van de juistheid van (de in) het vonnis (uitgesproken veroordelingen). Het is immers niet aan de gerechtsdeurwaarder noch aan de tuchtrechter om hierover een inhoudelijk oordeel te geven. Als klaagster het niet eens is met (de inhoud van) het vonnis, had zij de daarvoor openstaande (juridische) weg moeten bewandelen. Klachtonderdeel VII. wordt eveneens ongegrond verklaard.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster samengevat het volgende aangevoerd. Klaagster is van mening dat het dwangbevel van 2 februari 2015 is verjaard. Klaagster vordert terugbetaling van het door haar inzake dit dossier gedane betaling, omdat de vordering niet rechtmatig zou zijn. Klaagster stelt dat zij de gerechtsdeurwaarder in gebreke heeft gesteld, waarop niet is gereageerd.

6.2 Klaagster stelt zich verder op het standpunt dat het vonnis van 29 juni 2011 is behaald door een gerechtsdeurwaarderskantoor dat is opgeheven en zij vraagt zich af of er terecht ten laste van haar beslag is gelegd.

6.3 Klaagster is voorts van mening dat de gerechtsdeurwaarder had moeten aantonen op grond waarvan tot executie van het vonnis van 29 juni 2011 is overgegaan, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat er sprake is van de overgang van een vordering.

6.4 Klaagster is daarnaast van mening dat de executie van het vonnis van 29 juni 2011 niet is geschiedt conform hetgeen in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is geregeld. In exploot van 24 maart 2014 staat vermeld dat zij woonachtig was te Eemsmond, hetgeen niet juist was. Ook is klaagster van mening dat de bedragen in het exploot van 24 maart 2014 niet correct zijn.

6.5 Klaagster voert verder aan dat in het traject voorafgaande aan het vonnis van 24 juni 2011 ook het een en ander niet goed zou zijn gegaan. Zij stelt daardoor schade te hebben geleden.

6.6 Ondanks dat klaagster heeft betaald is er beslag gelegd. Klaagster is van mening dat dat niet is toegestaan. Bovendien is de gerechtsdeurwaarder niet op komen dagen voor het leggen van beslag op de roerende zaken.

6.7 Klaagster is van mening dat de gerechtsdeurwaarder, omdat hij toegevoegd is, geen ambtshandelingen zou mogen verrichten en dat "daarmee de zaak nietig is"

6.8 Klaagster voert voorts aan dat er sprake is rechtsverwerking omdat er meerdere perioden zijn geweest, waarin niet is geïncasseerd. Daarmee heeft de schuldeiser niet binnen bekwame tijd aangegeven de vordering te willen executeren. Dit schuldeisersverzuim zou volgens klaagster de vordering te niet doen gaan.

6.9 Klaagster voert daarnaast aan dat er sprake is van een verjaringstermijn van het vonnis van juni 2011 van 5 jaar, omdat in het vonnis achterstallige ( en toekomstige) huurtermijnen zijn toegewezen.

6.10 Klaagster stelt dat voordat het vonnis door de gerechtsdeurwaarder ten

uitvoer werd gelegd, er door een andere gerechtsdeurwaarder beslag was gelegd en er door klaagster aan hem ook is betaald.

6.11 Klaagster stelt dat de door haar gedane betalingen niet allemaal in mindering zouden zijn gebracht op het dossier van de schuldeiser, de woningbouwvereniging.

6.12 Als laatste heeft klaagster aangevoerd dat het vonnis van 29 juni 2011 tot stand is gekomen door bedrog, misleiding en dwaling, daar niet alle feiten zijn meegenomen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het tuchtrecht is niet de geëigende weg om te oordelen over de vraag of er sprake is van verjaring. Dat is voorbehouden aan de gewone civiele rechter.

7.2 Dat het gerechtsdeurwaarderskantoor dat het vonnis heeft behaald en betekend, inmiddels niet meer bestaat, heeft geen invloed op het ten nadele van klaagster gewezen vonnis.

7.3 Er is geen sprake van overgang van een vordering. Er is een vonnis gewezen dat eerst ten uitvoer is gelegd door een ander gerechtsdeurwaarderskantoor. Het staat de eigenaar van een vordering vrij de opdracht in te trekken, een ander gerechtsdeurwaarderskantoor in te schakelen en dat kantoor opdracht te geven het vonnis (verder) ten uitvoer te leggen.

7.4 Over de grond als aangevoerd onder 6.4 heeft de voorzitter zich reeds uitgelaten (zie hiervoor onder 5.1) en de kamer is het, met hetgeen de voorzitter heeft overwogen, eens.

7.5 Dat er een en ander fout is gegaan in het voortraject van het vonnis had klaagster moeten aanvoeren in de op tegenspraak gevoerde procedure en kan na 8 jaar niet meer aan het oordeel van de kamer worden onderworpen.

7.6 Dat door klaagster is betaald blijkt nergens uit.

7.7 Voor de bevoegdheid van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder om ambtshandelingen te verrichten wordt verwezen naar de inhoud van het bepaalde in artikel 25c lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

7.8 Of er sprake is van rechtsverwerking kan niet in een tuchtprocedure worden vastgesteld.

7.9 Voor hetgeen door klaagster wordt gesteld over verjaring van het vonnis van 29 juni 2011, wordt verwezen naar hetgeen in 7.1 daaromtrent wordt overwogen.

7.10 Wat klaagster probeert aan te tonen met hetgeen onder 6.10 is gesteld, is de kamer niet duidelijk.

7.11 Dat de door klaagster gedane betalingen niet allemaal in mindering zouden zijn gebracht op het dossier van de schuldeiser is door de gerechtsdeurwaarder weersproken en blijkt ook nergens uit.

7.12 Over de grond als aangevoerd onder 6.12 heeft de voorzitter zich reeds uitgelaten (zie hiervoor onder 5.7) en de kamer is het, met hetgeen de voorzitter heeft overwogen, eens.

8. De slotsom van dit alles is dat hetgeen door klaagster in verzet is aangevoerd geen nieuwe gezichtspunten opleveren die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf  toegepast. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

9. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend voorzitter, en mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.