ECLI:NL:TGDKG:2019:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/650992 / DW RK 18/375

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:143
Datum uitspraak: 16-04-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/650992 / DW RK 18/375
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder wordt verweten dat hij klager meerdere malen tegenstrijdige overzichten heeft toegezonden van de openstaande som. Klager is van mening dat de vordering al ruimschoots was voldaan. De kamer overweegt dat in door de gerechtsdeurwaarder verzonden specificaties voldoende uitleg aan klager is gegeven. Dat de vordering al was voldaan is niet gebleken. De klacht wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 april 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/650992 / DW RK 18/375 (ED/FK) van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 juli 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2019. Verschenen zijn klager en de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 april 2019.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is door de verhuurder van klager verzocht tot invordering van een huurachterstand over te gaan. Bij brief van 23 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager in de gelegenheid gesteld een huurachterstand van € 1.068,43 zonder incassokosten te voldoen binnen een termijn van 15 dagen.

b)     Bij brieven van 11 en 29 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager nogmaals in de gelegenheid gesteld om de openstaande (inmiddels opgelopen) vordering te voldoen.

c)     Bij vonnis van 1 februari 2016 is klager (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van € 2.270,24 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.076,33 vanaf 8 januari 2106 tot de dag ter voldoening. Klager is ook veroordeeld een bedrag van € 503,95 (dan wel het bedrag dat klager na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst) voor iedere maand waarin klager het gehuurde vanaf 30 januari 2016 in bezit zal houden, een ingegane maand voor een volle gerekend. Verder is klager in de proceskosten veroordeeld van € 718,96.

d)     Op 10 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder genoemd vonnis aan klager betekend.

e)     Op 3 maart 2016 is met klager een betalingsregeling overeengekomen van een bedrag van € 200,00 per maand, naast de lopende huurtermijnen.

f)      Omdat de regeling niet correct werd nagekomen heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op onder meer de inkomsten van klager.

g)     Op 24 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder, de andere hoofdelijk veroordeelde schuldenaar, medegedeeld dat het dossier [     ] werd gesloten omdat alles was voldaan.

h)     Bij brief van 11 mei 2017 is klager opnieuw door de gerechtsdeurwaarder aangeschreven wegens een ontstane huurachterstand vanaf januari 2018.  

i)      Klager heeft per brief, gedateerd 27 april 2018, een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend, waarop de gerechtsdeurwaarder bij brief van 13 juni 2018 heeft gereageerd.

2. De klacht

Klager klaagt erover dat de gerechtsdeurwaarder hem meerdere malen overzichten heeft toegezonden van de openstaande som. Vaak waren die berichten tegenstrijdig. Op 23 november 2015 bedroeg de vordering nog een bedrag van € 1.068,93 en bij brief van 11 december 2015 bedroeg de openstaande vordering € 1.766,29. Hier was geen verklaring voor. Daarnaast blijkt uit verschillende stukken dat de vordering al ruimschoots is afgelost. Toch worden weer nieuwe bedragen verzonnen. Zijn ex-partner en hoofdelijk medeschuldenaar is bij brief van 24 maart 2017 medegedeeld dat de vordering was afgedaan en het dossier werd gesloten. De gerechtsdeurwaarder heeft desondanks beslag gelegd op het inkomen van klager. Uit de overzichten van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat klager een bedrag van € 3.215,81 heeft afgelost terwijl het vonnis slechts betrekking had op een bedrag van € 2.270,24.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klachtgemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van dit artikel.

4.2 De kamer overweegt dat uit de brief van 23 november 2015 blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager in de gelegenheid heeft gesteld om de huurachterstand van € 1.068,43 zonder incassokosten te voldoen binnen veertien dagen. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat wanneer de volledige vordering niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, de wettelijke incassokosten van € 193,91 verschuldigd zijn. In de brief van 11 december 2015 zijn genoemde incassokosten in rekening gebracht evenals verdere huurtermijnen tot en met 30 december 2015. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder de verschillende bedragen in genoemde brieven voldoende heeft onderbouwd.

4.3 De verklaring voor het verschil tussen het bij brief van 23 november 2015 genoemde bedrag van € 1.068,93 en het bij brief van 11 december 2015 genoemde bedrag van € 1.766,29, is gelegen in de incassokosten ad € 193,91 en de verder verschuldigde huurtermijn ad € 503,95.

4.4 Dat naar klager stelt hij een bedrag van € 3.215,81 heeft afgelost terwijl het vonnis van 1 februari 2016 slechts betrekking heeft op een totaalsom van € 2.270,24, volgt niet uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde overzichten. Uit het vonnis blijkt immers dat klager hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van € 2.076,33, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 503,95 voor iedere maand waarin klager het gehuurde in bezit houdt, te rekenen vanaf 30 januari 2016. Verder is klager veroordeeld in de proceskosten ad € 718,96. Uit het overzicht, door de gerechtsdeurwaarder als productie 12 aan het verweerschrift gehecht, blijkt dat klager inderdaad € 3.215,81 aan de gerechtsdeurwaarder heeft betaald, alsmede € 1.511,85 aan de verhuurder. Dit bedrag is in mindering gebracht op de bij vonnis toegewezen hoofdsom, de verschuldigde huurtermijnen van 1 februari 2016 tot en met 1 april 2016, de proceskosten, nakosten, kosten betekening en executiekosten. Hieruit volgt dat de stelling van klager dat het vonnis slechts betrekking had op een bedrag van € 2.270,24 onjuist is.

4.5 De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder middels zijn aan klager toegezonden en overgelegde specificaties voldoende uitleg heeft gegeven over het openstaande bedrag. Daarin staan immers ook de bedragen vermeld die door klager zijn gedaan. Voor zover klager van mening is dat de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde overzichten niet kloppen ligt het op zijn weg om aan te tonen wat daaraan niet klopt, wat hij in deze procedure niet heeft gedaan.

5. Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.