ECLI:NL:TGDKG:2019:112 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/634107/ DW RK 17/828

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:112
Datum uitspraak: 29-03-2019
Datum publicatie: 02-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/634107/ DW RK 17/828
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder het beslag niet heeft doen opheffen, terwijl zijn brieven anders suggereerden. De kamer is wat dat betreft dan ook van oordeel dat de berichtgeving aan de kant van de gerechtsdeurwaarder beter had gekund, maar beschouwt dit als een losstaand incident van miscommunicatie, nu daar van enige stelselmatigheid op dit punt niet is gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/634107/ DW RK 17/828 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 16 augustus 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 5 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd . De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klager zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van klager beslag gelegd onder het UWV.

-       Bij brief van 1 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de indexering van de beslagvrije voet doorgegeven aan het UWV, waarna het UWV klager hiervan op de hoogte geeft gebracht. Klager heeft naar aanleiding hiervan per e-mail contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en aangegeven dat de vordering volgens hem nagenoeg voldaan zou moeten zijn.

-       Bij brief 11 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder aan het UWV laten weten dat het beslag opgeheven kan worden nadat de restant vordering van € 93,29 is voldaan. Aan klager is een kopie van de brief gezonden.

-       Op 9 augustus 2017 heeft klager contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. Naar aanleiding daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder een brief naar klager gezonden.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)    het beslag niet heeft doen opheffen bij het UWV eind juli 2017, terwijl zijn brieven dat wel suggereerden. In augustus 2017 is daardoor namelijk opnieuw geld ingehouden;

b)    geen antwoord heeft gegeven op het verzoek van klager om een specificatie van de vordering en geen uitleg geeft op de vraag waarom klager meer heeft betaald dan hij aanvankelijk dacht.

3. De reactie van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid valt en in die hoedanigheid meermaals met klager heeft gecommuniceerd, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klager heeft naar aanleiding van een brief van het UWV (de derden-beslagene), contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de vordering middels het derdenbeslag nagenoeg zou moeten zijn voldaan. Volgens de gerechtsdeurwaarder klopte dit, want op dat moment resteerde er nog een bedrag van € 93,29. Bij brief van 11 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het UWV hiervan op de hoogte gebracht. Klager heeft dezelfde brief toegezonden gekregen. Op 21 juli 2017 wordt een reguliere afdracht á € 81,84 ontvangen van het UWV. Op 9 augustus 2017 heeft klager opnieuw contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder, omdat het UWV geen instructie van de gerechtsdeurwaarder zou hebben gehad om het beslag op te heffen.

4.4 In het verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende opgenomen: “Op 11 juli 2017 wordt aan het UWV gemeld, dat de vordering nog € 93,29 bedraagt en wordt aan het UWV medegedeeld dat na afdracht van dat bedrag de vordering is voldaan en het beslag dus opgeheven kan worden. [   ] ontvangt een kopie van deze brief”. Klager heeft in zijn klachtschrift vermeld: “Ik ontvang een kopie van de brief ‘einde beslag’ aan het UWV”. Hoewel klager geen datum heeft gekoppeld aan de ontvangst van deze brief, wordt aangenomen dat het om dezelfde brief van 11 juli 2017 gaat, omdat klager in zijn klachtschrift hieraan refereert tussen zijn contactmomenten van 7 juli en 9 augustus 2017 met de gerechtsdeurwaarder. Over de inhoud van de brief – waar de kamer overigens geen kennis van heeft genomen – bestaat kennelijk geen discussie. Dit brengt met zich dat de gerechtsdeurwaarder, anders dan het UWV beweerdelijk aan klager zou hebben medegedeeld, wel de instructie had gegeven om het beslag op te heffen.

4.5 Dat het beslag op 9 augustus 2017 nog niet was opgeheven is op zichzelf een logisch resultaat. Ingevolge de brief van 11 juli 2017 kon het beslag (eerst) opgeheven worden na de afdracht van € 93,29. Nu de reguliere afdracht (op 21 juli 2017) een bedrag van € 81,84 betrof, en er dus nog een bedrag van € 11,45 resteerde, heeft het UWV geen gevolg kunnen geven aan de instructie tot opheffing van het beslag. Er diende immers formeel nog één afdracht (in augustus 2017) plaats te vinden. Hieruit volgt dat de intentie van de gerechtsdeurwaarder de juiste was, maar dat het zijn brief van 11 juli 2017 kennelijk aan duidelijkheid ontbrak, nu de feitelijke uitvoering niet strookte met hetgeen schriftelijk was medegedeeld. De kamer is dan ook van oordeel dat de berichtgeving aan de kant van de gerechtsdeurwaarder beter had gekund, maar beschouwt dit als niet meer dan miscommunicatie. Dat klager hier last van heeft ondervonden wordt door de kamer aangenomen, maar levert in dezen geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen op van de gerechtsdeurwaarder. Daarbij speelt ook een rol dat van enige stelselmatigheid op dit punt niet is gebleken.

4.4 De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder niet geantwoord zou hebben op zijn vraag om een specificatie van de vordering, kan door de kamer niet worden gevolgd. Klager heeft namelijk in elk geval bij brief van 9 augustus 2017 kennis kunnen nemen van de opbouw van de vordering. De blote stelling van klager dat hij meer heeft betaald dan hij zou moeten, kan zonder concrete onderbouwing daarvan niet leiden tot de vaststelling van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder. De klacht stuit daarop af.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, waarnemend-voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.