ECLI:NL:TGDKG:2019:111 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ DW634112 RK 17/832

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:111
Datum uitspraak: 29-03-2019
Datum publicatie: 02-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/ DW634112 RK 17/832
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder loonbeslag heeft gelegd, zonder dat klaagster op de hoogte was van het bestaan van de schuld. Niet alleen heeft klaagster de vordering nimmer betwist, maar uit de door klaagster overgelegde productie volgt dat klaagster (met betrekking tot een op handen zijnde minnelijk schuldsaneringtraject) in een eerder stadium heeft gecorrespondeerd met de gerechtsdeurwaarder over de betreffende schuld. Onder die omstandigheden kan klaagster niet worden gevolgd in haar stelling niet te hebben geweten van de schuld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/ DW634112 RK 17/832  ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ]

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 16 augustus 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 13 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       Bij vonnis van 3 december 2004 is klaagster veroordeeld tot onder meer betaling van een vordering van [   ];

-       Bij exploot van 24 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het gelegde executoriaal derdenbeslag overbetekend aan klaagster.

-       Per e-mail van 25 april 2017 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het beslag, onder meer omdat klaagster in de schuldsanering heeft gezeten.

-       Per e-mail van 3 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder om contactgegevens van de (ex)bewindvoerder van klaagster verzocht,

-       Per e-mail van 4 mei 2017 heeft klaagster de informatie aan de gerechtsdeurwaarder toegestuurd.

-       Op 5 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder schriftelijk contact gelegd met de bewindvoerder van klaagster.

-       Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft klaagster opnieuw haar beklag bij de gerechtsdeurwaarder gedaan.

-       Bij e-mail van 8 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder uitvoerig geantwoord op de e-mail van klaagster.

-       Bij e-mail van 13 augustus 2017 heeft klaagster gereageerd op de e-mail van de gerechtsdeurwaarder.

2. De klacht

Klaagster verwijt – naar de kamer begrijpt – de gerechtsdeurwaarder

a)    loonbeslag te hebben gelegd, zonder dat klaagster op de hoogte was van het bestaan van de schuld;

b)    dat er na vier maanden (sinds haar brief van april 2017) nog geen enkele oplossing is, waardoor klaagster alleen maar verder in de financiële problemen komt. Daarnaast heeft klaagster heeft het idee dat niet naar haar wordt geluisterd.

3. De reactie van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen klachten niet worden ingediend tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor. Klachten tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn. Nu de verweer voerende gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht als tegen haar hem gericht kan worden beschouwen, mede omdat hij verantwoordelijk is voor de behandeling van het dossier, zal hij als beklaagde worden aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Gelet op de inhoud van de door klaagster overgelegde brief (bijlage 1 bij haar klachtschrift), kan klaagster niet langer vasthouden aan de stelling niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van de schuld. Klaagster schetst in de brief (kort) het verloop van wat zich heeft voorgedaan nadat het vonnis aan haar is betekend in 2004 tot aan de ontruiming van het gehuurde. De omstandigheid dat klaagster de vordering niet (heeft) betwist, maar het de gerechtsdeurwaarder verwijt geen contact met haar te hebben opgenomen in het kader van de schuldsanering waarin zij opgaaf heeft moeten doen van lopende schulden, suggereert dat zij wel heeft geweten van het bestaan van de (openstaande) schuld. De klacht stuit hierop af.

4.3 Het zwaartepunt van dit klachtonderdeel ziet vermoedelijk op de omstandigheid dat klaagster tussen 2004 en 2017 niets van de gerechtsdeurwaarder heeft vernomen, aangaande de schuld. Ten aanzien daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting aangevoerd dat het een relatief oude vordering betrof. Nadat het vonnis (in 2004) aan klaagster was betekend (en ontruiming had plaatsgevonden), was de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder klaagster uit het oog verloren. De opdrachtgever heeft de opdracht dan ook teruggenomen, om deze vervolgens in (januari) 2017 opnieuw aan te bieden aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zou klaagster bij brief van 20 januari 2017 rechtstreeks hebben aangeschreven, voordat hij op 24 april 2017 derdenbeslag heeft gelegd.

4.4 Dat klaagster na de betekening in 2004 tot aan 2017 niets meer heeft vernomen van de gerechtsdeurwaarder, is de gerechtsdeurwaarder niet aan te rekenen nu de opdrachtgever, om hem moverende redenen, de opdracht voor de duur van de tussenliggende tijd had teruggenomen van de gerechtsdeurwaarder. De brief die de gerechtsdeurwaarder heeft verstuurd op 20 januari 2017 is verstuurd naar een adres dat hem was aangeleverd door zijn opdrachtgever. Ten aanzien daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder erop mogen vertrouwen, behoudens aanwijzingen anderszins, dat die informatie correct was. Niet is gesteld, noch gebleken dat er aanwijzingen zijn geweest om niet de instructie van zijn opdrachtgever te volgen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder bevestigd dat er een lange termijn heeft gezeten tussen de eerste brief van klaagster van 25 april 2017 en de reactie daarop van 8 augustus 2017 (welke tevens antwoord geeft op vragen gesteld door klaagster bij e-mail van 11 juli 2017). Op dat punt heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de melding van klaagster over het (voltooide) schuldsaneringtraject hem aanleiding gaf om daar onderzoek naar te doen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook, na raadpleging van het insolventieregister, tussen 3 mei en 8 augustus 2017 meerdere malen (telefonisch) contact gelegd met de (ex-)bewindvoerder van klaagster en met de [   ] hierover. Een reactie heeft de gerechtsdeurwaarder (echter) niet mogen ontvangen. Eerst bij e-mail van 13 augustus 2017 heeft klaagster zelf aangegeven dat het niet zou gaan om het wettelijke schuldsaneringstraject, maar om een minnelijk traject.

4.6 Uit de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder (onverplicht) een onderzoek heeft willen instellen naar de melding van klaagster over haar schuldsaneringstraject, moet worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder wel naar klaagster heeft geluisterd. Op het feit dat daar een behoorlijke periode overheen is gegaan heeft de gerechtsdeurwaarder geen invloed gehad. Inzicht in het traject zou duidelijkheid verschaffen over hoe dat zich verhield tot de openstaande vordering. De kamer kan de gerechtsdeurwaarder volgen in zijn opvatting dat hij een onderzoek wilde plegen. Het is geen verplichting voor de gerechtsdeurwaarder om met oplossingen te komen voor klaagster, noch is hij verplicht daarover mee te denken. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing van het begrip “oplossing” gaat de kamer ervan uit dat klaagster doelt op het niet willen treffen van een betalingsregeling. Daarvan dient klaagster zich te realiseren dat een betalingsregeling een gunst is van de (opdrachtgever van) gerechtsdeurwaarder, geen recht voor de schuldenaar. De gerechtsdeurwaarder heeft op dit punt ter zitting benadrukt dat zijn opdrachtgever geen regeling heeft willen treffen met klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft nu eenmaal de opdracht gekregen een titel ten uitvoer te leggen en één van de manieren om dit te doen is middels het leggen van loonbeslag. Dit is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Als klaagster het hier niet mee eens is, geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de juiste weg.

4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, waarnemend-voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.