ECLI:NL:TGDKG:2018:42 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 863.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:42
Datum uitspraak: 06-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 863.2017
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Schorsing in de uitoefening van het ambt
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: één week schorsing. Het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat volgens artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet, de kwaliteitsrekening (hierna ook: de derdenrekening) uitsluitend bestemd is voor gelden die de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt en voor gelden die aan hem worden toevertrouwd ten behoeve van derden. De gerechtsdeurwaarder mag van deze rekening uitsluitend betalingen doen aan de rechthebbenden, waarbij in het geval er van de kwaliteitsrekening wordt overgeboekt naar de bankrekening van het kantoor eerst moet zijn vastgesteld dat de bewaringspositie (hiervoor) toereikend is. Artikel 5 van de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders heeft een overeenkomstige strekking.  Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft erkend € 10.000,-  te hebben opgenomen van de kwaliteitsrekening, terwijl hij  wist, dan wel behoorde te weten dat hij daar niet aan mocht komen. In de eerste plaats omdat hij daarmee een tekort zou veroorzaken en ten tweede betrof het niet zijn eigen kwaliteitsrekening.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERSS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 6 april 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/634507 / DW RK 17/863 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ].

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 augustus 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 7 november 2017, heeft gerechtsdeurwaarders sub 1 gereageerd. Bij e-mailbericht van 16 mei 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders g ereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 februari 2018 alwaar klaagster, haar gemachtigde en beide gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 april 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Eind 2016 is klaagster (met haar kantoor [   .) een samenwerking aangegaan met gerechtsdeurwaarder [   ] c.q. diens vennootschap [    ]., h.o.d.n. [   ] Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam.

-          Tussen november 2016 en december 2016 is, in het kader van de onderhandelingen, veelvoudig e-mail contact geweest tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarders.

-          Op 1 december 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders onderzoek naar de administratie van klaagster laten uitvoeren.

-          Per 30 december 2016 is er een overeenkomst tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarders tot stand gekomen.

-          Op 2 januari 2017 is de naam van [   ]. gewijzigd naar [   ].

-          Op 16 maart hebben de gerechtsdeurwaarders € 10.000,- overgeboekt van de kwaliteitsrekening naar de gewone bankrekening van [   ] en vervolgens naar [   ]. (een onderneming waarvan [   ] DGA is) met als omschrijving “terugbetaling lening”.

-          Tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarders is een geschil ontstaan over de al dan niet gemaakte afspraken over de samenwerking. Bij vonnis van 13 juni

2017 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de

door klaagster gestelde afspraken - waarvan zij in kort geding nakoming

vorderde - zijn gemaakt.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er - samengevat – over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)      ten onrechte geld hebben onttrokken van de kwaliteitsrekening (derdenrekening);

b)      zowel justiabelen als klaagster hebben benadeeld bij de overname van het kantoor van klaagster door ‘de boel de boel te laten’.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarders niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht onder a. is dat volgens artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet, de kwaliteitsrekening (hierna ook: de derdenrekening) uitsluitend bestemd is voor gelden die de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt en voor gelden die aan hem worden toevertrouwd ten behoeve van derden. De gerechtsdeurwaarder mag van deze rekening uitsluitend betalingen doen aan de rechthebbenden, waarbij in het geval er van de kwaliteitsrekening wordt overgeboekt naar de bankrekening van het kantoor eerst moet zijn vastgesteld dat de bewaringspositie (hiervoor) toereikend is. Artikel 5 van de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders heeft een overeenkomstige strekking.

4.3 Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft erkend dat hij € 10.000,-  heeft opgenomen van de kwaliteitsrekening. Volgens hem betrof het feitelijk een terugbetaling van een lening die hij in delen aan [   ] (voorheen [    ] had verstrekt. Nu hij recht had op terugbetaling daarvan en klaagster meermalen had aangegeven dat er geen sprake was van een bewaringstekort, zag hij geen belemmering dit bedrag van de kwaliteitsrekening van klaagster op te nemen. Dit argument heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 ter zitting herhaald. Daarbij heeft hij echter ook erkend dat hij wist dat de mededeling van klaagster, dat er geen bewaringstekort was, niet klopte en dat er volgens zijn eigen berekeningen wel een bewaringstekort was, zoals hij overigens in mei 2017 ook aan het BFT heeft gemeld.

4.4 Een van de voorwaarden, direct voorvloeiend uit de artikel 5 van de

Administratieverordening gerechtsdeurwaarders, is dat de bewaringspositie te allen

tijde positief dient te zijn en dat de gerechtsdeurwaarder pas gelden van de bijzondere

bankrekening naar de bankrekening van het kantoor kan overboeken nadat hij heeft

vastgesteld dat de bewaringspositie (hiervoor) toereikend is. Gerechtsdeurwaarders

sub 1 is hier willens en wetens aan voorbij gegaan. Hij heeft op 1 december 2016 zelf

onderzoek laten verrichten naar de juistheid van de administratie. Daarbij kwam

onder meer naar voren dat er sprake was van een bewaringstekort en dat klaagster

het saldo op de kwaliteitsrekening kunstmatig hoog hield. Gerechtsdeurwaarder sub

1 had dus zelf informatie waaruit volgde dat opname van de derdenrekening niet

mogelijk was. Dat klaagster tegenover hem beweerde dat er geen tekort was, kan

hem niet disculperen, nu hij beter wist. Daar komt nog bij dat het niet zijn

derdenrekening was, maar een rekening waarover hij in het verlengde van de

(onderhandelingen over de) overname van het kantoor van klaagster kon beschikken.

Gerechtsdeurwaarder sub 1 wist, dan wel behoorde te weten dat hij daar niet aan

mocht komen. Hij heeft door de opname van het geld de bepalingen als genoemd

onder 4.1 geschonden.

4.5 Nu niet gebleken is dat beklaagde [   ] eveneens betrokken is bij de opname

van de derdenrekening oordeelt de Kamer dat dit klachtonderdeel jegens hem

ongegrond is.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de Kamer als volgt. Klaagster

verschilt met de gerechtsdeurwaarders van mening over de gang van zaken rond de

(beoogde) overname van het kantoor van klaagster. Wie er nu precies

verantwoordelijk was voor wat, is in discussie. Naar het oordeel van de Kamer betreft dit een civielrechtelijk geschil over de zakelijke betrekkingen van de

gerechtsdeurwaarders. Het ligt daarom niet op de weg van de tuchtrechter op de

inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klaagster zal zich met dit geschil

moeten wenden tot de gewone rechter, zoals zij ook al eerder heeft gedaan. Dit

onderdeel van de klacht kan daarom niet slagen.

4.7 Gezien de ernst van de gegrond bevonden klacht acht de Kamer een schorsing de passende maatregel.

4.8 Op grond van het voorgaande beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart het klachtonderdeel a. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder [   ] gegrond en ten aanzien van [   ] ongegrond;

-          legt gerechtsdeurwaarder [   ], de maatregel van schorsing voor de duur van één week op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op een aan de gerechtsdeurwaarder gedeelde datum van ingang;

-          verklaart de klacht voor het overige ten aanzien van beide gerechtsdeurwaarders ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. W.M. de Vries en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.