ECLI:NL:TGDKG:2018:3 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/630818 / DW RK 17/619

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:3
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): C/13/630818 / DW RK 17/619
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Niet genoegzaam blijkt dat klager een incasso-opdracht uit handen heeft gegeven aan de gerechtsdeurwaarders. Verzet gegrond. Maatregel van berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 6 juni 2017 met zaaknummer C/13/615016 / DW RK 16/998 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/630818 / DW RK 17/619 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 september 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 september 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. Bij beslissing van 6 juni 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 19 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarders hebben bij e-mail van 15 december 2017 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 alwaar klager en de heer [  ] (hierna: [  ]) als getuige zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 30 januari 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders stellen dat klager op 22 april 2011 op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is geweest ten aanzien van een vordering op [  ].

-           Bij brief van 22 april 2011 hebben de gerechtsdeurwaarders [  ] aangemaand tot het betalen van de openstaande vordering.

-           Bij brief van 28 april 2011 hebben de gerechtsdeurwaarders klager verzocht per ommegaande een depot ad € 1.500,-- te voldoen teneinde tot verdere actie over te gaan.

-           Op 3 mei 2011 zijn klager en [  ] op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verschenen om de zaak te bespreken.  

-           Na meerdere verzoeken van de gerechtsdeurwaarders om nadere instructies heeft klager de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 13 december 2012 verzocht om de zaak nog even aan te houden, omdat gebleken is dat er geen verhaalmogelijkheden aanwezig waren bij [  ].

-           De gerechtsdeurwaarders hebben het dossier van klager op 18 februari 2014 gesloten, nadat zij, ondanks meerdere verzoeken om nadere instructies, niets meer van klager hebben vernomen.

-           Bij brief van 18 februari 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een einddeclaratie aan klager verzonden.

-           Klager heeft bij brief van 18 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de afrekening.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarders kosten en rente in rekening hebben gebracht, zonder dat er werkzaamheden zijn verricht;

b: de gerechtsdeurwaarders een sms aan hem hebben verstuurd dat ze de volgende dag bij hem binnen zouden vallen vanwege een openstaande rekening.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is gericht tegen [  ]. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu niet duidelijk is welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klager ter discussie wordt gesteld, worden de in de aanhef van deze beschikking vermelde aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klager ontkent dat hij een vordering ter incasso uit handen heeft gegeven aan de gerechtsdeurwaarders. Klager stelt dat hij ter zake de vordering slechts voor advies op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is geweest. De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde producties genoegzaam blijkt dat klager de gerechtsdeurwaarders op 22 april 2011 opdracht heeft gegeven tot het incasseren van een vordering op [  ]. De gerechtsdeurwaarders hebben deze vordering bij brief van diezelfde datum bevestigd, met de mededeling dat de opdracht is aanvaard overeenkomstig de algemene voorwaarden. De voorzitter verwijst hiervoor naar de brief van de gerechtsdeurwaarder van 6 mei 2014, welke brief klager bij zijn klacht heeft gevoegd. De gerechtsdeurwaarders hebben weliswaar (op verzoek van klager) niet veel activiteiten verricht, maar niet kan worden gezegd dat er helemaal geen werkzaamheden zijn verricht. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door incassokosten in rekening te brengen.

4.4 Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders een sms aan hem hebben verzonden met de bedreiging dat zij de volgende dag zijn huis zouden binnenvallen, indien betaling door klager uitblijft. De gerechtsdeurwaarders hebben in hun verweer aangegeven dat zij niet bekend zijn met de gestelde sms en dat deze ook niet traceerbaar is. Klager heeft niet heeft gereageerd op het verzoek van de gerechtsdeurwaarders om nadere gegevens omtrent de sms. Nu klager de gestelde sms evenmin tezamen met de klacht aannemelijk heeft gemaakt dan wel heeft onderbouwd, kan tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld en wordt de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de verklaring van de gerechtsdeurwaarders bestaat uit leugens. Het enige dat juist is, is dat klager samen met [  ] op 3 mei 2011 onaangekondigd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is verschenen om te bespreken of er een regeling tussen klager en [  ] getroffen kan worden. De vordering staat nog open. Er zijn nooit aanmaningen naar [  ] verzonden. Verder heeft klager nooit toestemming gegeven om iets te verrekenen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Anders dan de voorzitter in de beslissing van 6 juni 2017 in rechtsoverweging 4.3 heeft overwogen, overweegt de kamer dat niet genoegzaam blijkt dat klager een incasso-opdracht uit handen heeft gegeven aan de gerechtsdeurwaarders. Klager heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij slechts eenmaal op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is geweest voor advies terzake zijn vordering op [  ]. Tijdens dit bezoek, waar [  ] ook bij aanwezig was, is gebleken dat er geen verhaalsmogelijkheden bij [  ] waren en het geen zin had om een regeling met hem te treffen. Klager voert aan dat hij nooit een opdrachtbevestiging voor deze zaak van de gerechtsdeurwaarders heeft ontvangen en dat hij dan ook in de veronderstelling verkeerde dat hij geen opdracht heeft gegeven. Het is aan de gerechtsdeurwaarders om een gegeven opdracht aan zijn debiteur te bevestigen teneinde misverstanden te voorkomen.   Dit volgt ook uit artikel 3 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit en de daarbij behorende Best Practices. Nu de gerechtsdeurwaarders ook thans ter zitting de betwiste opdracht niet met stukken aannemelijk hebben gemaakt, houdt de kamer het er voor dat er geen opdracht door klager is gegeven. Dat medewerkers van het kantoor van klager aan de gerechtsdeurwaarders hebben medegedeeld dat zij de zaak voorlopig moesten aanhouden, is gelegen in de omstandigheid dat klager reeds lange tijd ziek is en de medewerkers niet van de zaak op de hoogte waren.

7.2 Nu niet afdoende aannemelijk is gemaakt dat klager een incasso-opdracht aan de gerechtsdeurwaarders heeft gegeven, hebben de gerechtsdeurwaarders mogelijk ten onrechte dossier-/incassokosten bij klager in rekening gebracht.

7.3 Verder blijkt uit de overgelegde producties dat klager heeft aangegeven dat hij niet akkoord gaat met het voornemen van de gerechtsdeurwaarders om de vordering te verrekenen met geïncasseerde bedragen van een andere zaak van klager. De gerechtsdeurwaarders waren dan ook niet gerechtigd de vordering te verrekenen met de tegenvordering van klager. Een verschil van mening over de vraag of verrekening wel of niet mogelijk is, dient in beginsel te worden voorgelegd aan de civiele rechter.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing, waarbij de kamer het opleggen van na te melden maatregel geboden en passend acht.  

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.