ECLI:NL:TGDKG:2018:276 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/622784 / DW RK 17/85

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:276
Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/622784 / DW RK 17/85
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gedeeltelijk gegrond. Geen oplegging van maatregel. Vonnissen werken vanaf het moment dat het vonnis is uitgesproken. Aangenomen wordt dat de verplichting tot nakoming reeds bestaat voordat het vonnis executabel is. Dan kan er ook reeds voor dat tijdstip sprake zijn van niet-nakoming. Maar het afdwingen van nakoming en het verbeuren van dwangsommen door niet-nakoming, is pas mogelijk na het tijdstip waarop het vonnis executabel is. Conform art. 611a lid 3 Rv. is dat bij de betekening van de uitspraak. De gerechtsdeurwaarders hebben hier geen acht op geslagen en hebben een (aanzienlijk) bedrag aan verbeurde dwangsommen in het (betekenings)exploot opgenomen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/622784 / DW RK 17/85 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [  ],

2. [   ],

beiden toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ]

3. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ]

4. [    ],

oud gerechtsdeurwaarder te[   ],

5. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief, met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij aangehechte brief, ingekomen op 21 februari 2017, hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 september 2018 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 5, namens alle beklaagden, is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 oktober 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders te Heerenveen heeft de opdracht gekregen een op 28 april 2015 gewezen vonnis tussen [   ] en klager te betekenen en ten uitvoer te leggen.

-        Op 27 juni 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het vonnis betekend. Klager is bevel gedaan tot betaling van € 16.563,27 aan hoofdsom, € 700,94 aan proceskosten, € 299,00 aan nakosten, € 5.000,00 aan verbeurde dwangsommen, € 1,94 aan informatiekosten, € 710,13 aan rente, € 90,54 aan kosten exploot, waarop in mindering € 10.144,00 is voldaan.

-        Op 13 september 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 beslag gelegd ten laste van klager onder een derde.

-        Bij brief van 13 september 2016 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarders verzocht de executie te staken in verband met het niet naleven van het vonnis aan de zijde van de cliënt van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Tevens is de gerechtsdeurwaarders verzocht om een kopie van het dossier.

-        Bij e-mail van 14 september 2016 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde een kopie van gemeld vonnis en een kopie van de betekening hiervan toegezonden en medegedeeld de executie niet op te schorten.

-        Bij brief van 21 september 2016 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarder de bezwaren van klager tegen de tenuitvoerlegging kenbaar gemaakt.

-        Bij e-mail van 3 oktober 2016 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarder een reactie verzocht op de brief van 21 september 2016.

-        Bij e-mail van 5 oktober 2016 heeft de medewerker van de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde medegedeeld dat de brief ter beoordeling was doorgezonden naar zijn opdrachtgever en op korte termijn een reactie zou worden verwacht waarna de gemachtigde direct zou worden bericht.

-        Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat er nog niet inhoudelijk was gereageerd en klager de kwestie als afgedaan beschouwde.

-        Op 14 december 2016 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij had begrepen dat de advocaat van [   ] opdracht had gegeven de zaak te vervolgen en klager een klacht in zou dienen.

-        Bij e-mail van 28 december 2016 heeft de medewerker van de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde medegedeeld dat zijn opdrachtgever afzag van het vorderen van de dwangsommen, medegedeeld dat in het exploot van betekening aan nakosten per abuis een bedrag van € 299,00 was opgenomen en de informatiekosten betrekking hadden op het verifiëren van de adresgegevens van klager. Indien klager het niet eens bleef met de executie heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat klager zich kon beroepen op de bepalingen in rechtsvordering.

-        Bij e-mail van 5 januari 2017 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarders medegedeeld de e-mail van 28 december 2016 te zullen bespreken met klager en heeft verzocht om mede te delen hoe de cliënt van de gerechtsdeurwaarders aan zijn verplichtingen uit het vonnis zou gaan voldoen.

-        De gerechtsdeurwaarder heeft de e- mail van de gemachtigde op 9 januari 2017 doorgezonden naar zijn opdrachtgever teneinde de vraag van de gemachtigde te beantwoorden.

-        Bij e-mail van 12 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde voor wat betreft de verplichtingen uit het vonnis aan de zijde van de cliënt verwezen naar de correspondentie met de advocaat van cliënt.

-        Bij e-mail van 17 januari 2017 heeft de gemachtigde de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niet akkoord te gaan met verwijzing naar de correspondentie en een antwoord te wensen van de gerechtsdeurwaarders. In antwoord daarop heeft de medewerker van de gerechtsdeurwaarders op 19 januari 2017 namens de advocaat van [   ] geantwoord dat zijn standpunt bij de gemachtigde bekend was en de executie zou worden voortgezet indien geen betaling of een voorstel daartoe zou worden gedaan.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat:

a)     zij onzorgvuldig hebben gehandeld door blindelings een opdracht tot executie te hebben gevolgd zonder enig (voor-)onderzoek te hebben verricht naar de staat van het vonnis. Klager kon immers niet meer voldoen aan het vonnis, omdat zowel cliënt als de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders waren overgegaan tot verkoop van de auto.

b)     hoewel de gerechtsdeurwaarders bekend waren met het verweer dat het vonnis niet meer de status executoriale titel zou mogen dragen, bleven zij onder dwang betaling vorderen;

c)     zij daarnaast ten onrechte een bedrag aan nakosten van € 299,00 hebben gevorderd. Door de rechter was slechts een bedrag van € 100,00 aan nakosten toegewezen. Daarnaast vorderden en executeerden de gerechtsdeurwaarders een bedrag van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsommen, zonder inachtneming van artikel 611a, derde lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);

d)     zij te laat c.q. niet inhoudelijk hebben gereageerd op schriftelijke correspondentie. De gerechtsdeurwaarders stappen zonder enige inhoudelijke reactie met gemak heen over de eigenrichting van hun cliënt en kunnen of willen de gerechtsdeurwaarders geen inlichtingen verstrekken. Daarnaast bevreemdt het klager dat de gerechtsdeurwaarders in een uitzonderlijke situatie als deze geen aanleiding zien voor een artikel 438 lid 4 Rv procedure;

e)     zij niet gereageerd hebben op vragen met betrekking tot de informatiekosten. De gerechtsdeurwaarders hebben zich hiervan afgemaakt door te stellen dat deze kosten noodzakelijk waren voor de ambtshandelingen en te maken hebben gehad met het verifiëren van de adresgegevens;

f)      zij telkens op zeer korte termijnen onder dwang wel betaling vorderden, maar ruim de tijd hebben genomen om zonder enige inhoudelijke reactie te stappen over het feit dat hun cliënt en opdrachtgever zonder enig recht of geldige titel buiten het vonnis trad en voor eigen rechter heeft gespeeld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd

gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in voormelde zin.

4.2 De klacht is ingediend tegen de in aanhef van deze beslissing door klager genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer de klacht dan als zijnde gericht tegen deze gerechtsdeurwaarders af te handelen. Aan het verzoek van gerechtsdeurwaarder sub 5 om alleen hem als beklaagde aan te merken kan niet worden voldaan.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder is ingevolge artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt – in dit geval het executeren van een vonnis – en geen sprake is van uitsluiting van bevoegdheid, ontstaat daarmee automatisch de verplichting tot het verrichten van die ambtshandeling. De onderzoeksplicht van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van een vonnis is, ingevolge de ministerieplicht, marginaal en zal zich (doorgaans) beperken tot de toets of het betreffende vonnis voldoende grond biedt voor executeren daarvan. Nu er geen reden was voor de gerechtsdeurwaarders om aan de legitimiteit van het vonnis te twijfelen – en klager nergens heeft onderbouwd waarom dat wel het geval zou moeten zijn, dan wel waarom het vonnis zijn executoriale kracht zou hebben verloren – stond de gerechtsdeurwaarders niets in weg het vonnis te executeren. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders erop mogen vertrouwen dat zij bij aanvang van de opdracht volledig zijn geïnformeerde door hun opdrachtgever. Indien hier geen sprake van zou zijn, kan dit de gerechtsdeurwaarders niet worden tegengeworpen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Van het bedrag aan gevorderde nakosten hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat er sprake was van een verschrijving c.q. vergissing. Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is, ten aanzien van de gevorderde nakosten, echter niet gebleken. Bovendien is deze vergissing in het exploot van 13 september 2016 (het onder de derde beslaglegging) gecorrigeerd.

Ten aanzien van de verbeurde dwangsommen geldt het volgende. Vonnissen werken in beginsel van rechtswege, namelijk vanaf het moment dat het vonnis is uitgesproken. Aangenomen wordt dat de verplichting tot nakoming reeds bestaat voordat het vonnis executabel is. Dan kan er ook reeds voor dat tijdstip sprake zijn van niet-nakoming. Maar het afdwingen van nakoming en het verbeuren van dwangsommen door niet-nakoming, is pas mogelijk na het tijdstip waarop het vonnis executabel is. En dit is (op zijn vroegst) bij de betekening van de uitspraak, conform art. 611a lid 3 Rv. De gerechtsdeurwaarders behoren deze rechtsregel te kennen en daar naar behoren op te acteren. De gerechtsdeurwaarders hebben gesteld in opdracht van de opdrachtgever de dwangsom te hebben gevorderd, maar dat is

– gelet op de verantwoordelijkheid die komt met hun ambtelijke interventie – te kort door de bocht. Het bedrag is klakkeloos in het exploot opgenomen, terwijl een marginale toets ook de verplichting inhoudt te toetsen of het vonnis óók grond biedt voor het gegeven bevel tot betaling van de dwangsommen, door te controleren óf en wanneer het vonnis is betekend.

Dit is niet gedaan en de klacht is daarom terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen c. en e. en hetgeen daarin wordt aangevoerd met betrekking tot het bepaalde in artikel 438 lid 4 Rv overweegt de kamer als volgt. De kamer heeft eerder al beslist dat een deurwaardersrenvooi in beginsel alleen in bijzondere gevallen aan de orde is (ECLI:NL:TGDKG:2016:2). Hoofdregel is immers dat degene die het niet met de tenuitvoerlegging eens is een executiegeschil aanhangig dient te maken. Van een deurwaardersrenvooi kán gebruik worden gemaakt in geval er sprake is van een bezwaar bij de tenuitvoerlegging dat een onverwijlde voorziening nodig maakt. Ook kan hiervan gebruik worden gemaakt indien de gerechtsdeurwaarder twijfelt of hij aan zijn ministerieplicht moet voldoen. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken 111980/81, 16 593. nr. 3, p. 30-3 1 (MvT)) gaat het om een door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder gegeven bevoegdheid, waarbij de beoordeling of van deze bevoegdheid gebruik dient te worden gemaakt aan de gerechtsdeurwaarder wordt overgelaten. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij geen enkele reden had voor twijfel of nader onderzoek.

4.6 Ten aanzien van het reageren op correspondentie mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn (van 14 dagen) wordt beantwoordt. Op de brief van 21 september 2016 van klager hebben de gerechtsdeurwaarders, bij brief van 5 oktober 2016 laten weten dat zij op korte termijn een reactie verwachten van hun opdrachtgever, aan wie de brief van klager kennelijk is doorgestuurd. Op 18 oktober en 14 december 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarders gerappelleerd om vervolgens eerst op 28 december 2016 een inhoudelijke reactie te ontvangen van de gerechtsdeurwaarders. Ten aanzien van de grieven van klager met betrekking tot de gedragingen van de opdrachtgever ten aanzien van het vonnis, hebben de gerechtsdeurwaarders gemeend dit aan hun opdrachtgever voor te moeten leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben de brief van klager (van 21 september 2016) dan ook voor een reactie naar hun opdrachtgever doorgezonden. Op een herhaald verzoek om een reactie hebben de gerechtsdeurwaarders dat verzoek op 9 januari 2017 (wederom) doorgezonden naar de opdrachtgever. Bij e-mail van 12 januari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders klager verwezen naar de correspondentie met de advocaat hieromtrent. De beslissing van de gerechtsdeurwaarder om beantwoording op dit punt aan de opdrachtgever te laten leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Echter de brief van 21 september 2016 bevatte ook vragen die eenvoudig door de gerechtsdeurwaarders beantwoord hadden kunnen worden. Dat blijkt ook de mail van 28 december 2016, waar deels is ingegaan op de voornoemde brief. De tijd die de gerechtsdeurwaarders hebben genomen om op deze punten te reageren valt ver buiten het begrip van een redelijke termijn. Daar doet niet aan af – anders dan de gerechtsdeurwaarders opwerpen – dat klager ook nog rechtstreeks met de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders zou hebben gecorrespondeerd. Dit onderdeel van de klacht is daarom terecht voorgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. Ten aanzien van de informatiekosten geldt dat de in de exploten vermelde mededeling als bedoeld in artikel 9 lid 1 Btag voldoende houvast biedt op vragen met betrekking tot de herkomst van de informatiekosten. Dat klager daar anders over denkt moge zo zijn maar tuchtrechtelijk laakbaar handelen volgt hier niet uit. 

4.8 De Kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gegrond is. Gelet op de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarders de onjuiste bedragen direct hebben gecorrigeerd acht de Kamer geen termen aanwezig om tot het opleggen van een maatregel over te gaan.

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en ziet af van het opleggen van een

maatregel.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.