ECLI:NL:TGDKG:2018:266 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/622381 / DW RK 17/65

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:266
Datum uitspraak: 02-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/622381 / DW RK 17/65
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Vernietiging in beslag genomen goederen. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de goederen van klager te laten vernietigen. Klacht gegrond met oplegging van een geldboete.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/622381 / DW RK 17/65 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 20 januari 2017, heeft klager (mede namens [   ]) een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 februari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 alwaar klager, [   ] en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 oktober 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 10 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal opgemaakt van de gerechtelijke ontruiming van twee recreatiewoningen (hierna: de ontruiming);

-          bij de ontruiming zijn (inboedel)goederen van klager en [   ] opgeslagen in een container en meegenomen door een transport/opslagbedrijf;

-          in een brief van 18 maart 2016 van de crediteur aan de gerechtsdeurwaarder staat dat de vervolgrekeningen betreffende de huur van de opslagcontainer aan klager moeten worden gestuurd.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat de hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de goederen te laten vernietigen. Klager stelt als gevolg van deze onrechtmatige daad schade hebben geleden van 20.000 euro, waarvan 10.000 euro emotionele (de Kamer begrijpt: immateriële) schade.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

 De gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting (nogmaals) aangevoerd dat hij ten tijde van de ontruiming op 10 februari 2016 aan klager zou hebben medegedeeld dat de opslag van diens goederen slechts tijdelijk zou zijn, en wel voor de duur van

13 weken. Anders dan uit het verweerschrift blijkt – nu dit daarin niet is opgenomen – heeft de gerechtsdeurwaarder ter overstaan van de Kamer verklaard dat hij klager eveneens heeft laten weten dat de opgeslagen goederen ná die 13 weken zouden worden vernietigd. Klager betwist dat de gerechtsdeurwaarder deze mededelingen heeft gedaan en stelt dat de gerechtsdeurwaarder hem slechts heeft gezegd dat hij over de goederen contact kon opnemen met het transport/opslagbedrijf. Toen klager na verloop van tijd contact opnam met het transport/opslagbedrijf kreeg hij te horen van een medewerker aldaar dat de gerechtsdeurwaarder op 9 september 2016 de opdracht had gegeven de opgeslagen goederen te vernietigen.

4.3 Niet in geschil is dat tussen de gerechtsdeurwaarder en [   ] (de opdrachtgever van de ontruiming) een overeenkomst bestond, waarbij de kosten van de opslag van de door de gerechtsdeurwaarder bij de ontruiming in beslag genomen goederen (aanvankelijk) werden gedragen door [   ]. Dit wordt bevestigd door de brief van [   ] aan de gerechtsdeurwaarder van 18 maart 2016, waarin [   ] laat weten dat de vervolgfacturen voortaan rechtstreeks naar klager gestuurd kunnen worden. Omdat voorzetting van het versturen van de facturen door de gerechtsdeurwaarder – weliswaar nu aan klager rechtstreeks – tot gevolg zou hebben dat de goederen opgeslagen zouden blijven, had de gerechtsdeurwaarder daaruit kunnen afleiden dat het niet de bedoeling was dat de goederen van klager vernietigd zouden worden. Mocht daar dan toch onduidelijkheid over hebben bestaan, had de gerechts-deurwaarder dit eerst bij klager kunnen en moeten verifiëren voordat hij de expliciete opdracht tot vernietiging gaf. Dat de gerechtsdeurwaarder naar eigen zeggen niet zou beschikken over contactgegevens van klager, kan, gelet op de relatief eenvoudige manier om deze te verkrijgen, niet zonder meer voor rekening en risico van klager komen. Voor zover de in de brief van 18 maart 2016 opgenomen adresgegevens van klager niet klopten, had de gerechtsdeurwaarder bij [   ] kunnen en moeten informeren naar eventuele andere contactgegevens. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder echter niet gedaan. Daarbij komt  nog dat de gerechtsdeurwaarder helemaal niet heeft gereageerd op de brief.

4.4 Uit hetgeen besproken ter zitting en de door partijen overgelegde stukken volgt dat de vernietiging van de goederen niet direct na 13 weken na ontruiming is geschied, maar veel later, namelijk op/na 9 september 2016. Alleen al vanwege het gegeven dat gerechtsdeurwaarder klager dus onjuist heeft geïnformeerd op

10 februari 2016 – voor zover dit informeren al daadwerkelijk heeft plaatsgevonden – dicteert zorgvuldigheid dat de gerechtsdeurwaarder klager hiervan op de hoogte brengt en hem een nieuwe termijn van vernietiging in het vooruitzicht stelt. Ook uit het feit dat de opgeslagen goederen niet automatisch zijn vernietigd na verloop van tijd, maar daarvoor eerst nog een expliciete opdracht moest worden gegeven door de gerechtsdeurwaarder, doet vermoeden dat de gerechtsdeurwaarder klager bewust heeft gepasseerd. Als het de gerechtsdeurwaarder ging om de kosten van de opslag, die hij vermoedelijk tot aan het moment van vernietigen zelf droeg en niet meer wilde dragen, had hij klager de gelegenheid moeten bieden om deze zorg over te nemen. Als klager daar vervolgens niets mee had gedaan, kon de gerechtsdeurwaarder daar dan zijn conclusies uit te trekken. Niet eerder.

4.5 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder behoorlijk lichtzinnig is omgegaan met de eigendommen en daarmee de belangen van klager door een onomkeerbare beslissing te nemen zonder klager daarover tijdig en helder te informeren. De gerechtsdeurwaarder heeft ook geen enkel steekhoudend argument aangevoerd dat zijn handelen rechtvaardigt. Vanwege de hoge mate van onzorgvuldigheid ziet de Kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarder een boete van

€ 2.000 op te leggen.

4.6 Voor zover klager ook heeft bedoeld aanspraak te maken op enige schadevergoeding overweegt de Kamer dat in een tuchtprocedure als deze

– daargelaten of hier aanleiding voor zou bestaan – geen ruimte is voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van

€ 2.000 met aanzegging dat de Kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.