ECLI:NL:TGDKG:2018:187 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 634456

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:187
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 04-02-2019
Zaaknummer(s): 634456
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: beslissing op verzet. Nieuwe feiten in verzet kunnen niet worden meegewogen. niet gebleken dat er al loonbeslag was gelegd, klacht daarom ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 15 augustus 2017 met zaaknummer C/13/620443 / DW RK 16/1350 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/634456 / DW RK 17/859 ingesteld door:

,

wonende te

klager,

tegen:

,

gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde,

gemachtigde: .

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Op 5 juli 2017 heeft klager aanvullende stukken overgelegd. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder op 27 juli 2017 gereageerd. Bij beslissing van 15 augustus 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 15 augustus 2017. Bij brief, ingekomen op 23 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 april 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van het tegen klager

gewezen vonnis van 6 februari 2013.

  • Op 17 maart 2014 is voornoemd vonnis aan klager betekend.
  • Bij brief van 6 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder navraag gedaan

bij de vermoedelijke werkgever van klager, conform art. 475g lid 3 Wetboek

van Burgerlijke Rechtsvordering.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a) een onvolledig loonbeslagformulier heeft overhandigd, nu zijn naam niet

wordt vermeld op het document;

b) tot beslaglegging is overgegaan zonder dat daar grondslag voor was;

c) loonbeslag heeft gelegd waardoor de werkgever van klager zijn

arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd;

d) heeft aangegeven het loonbeslag niet te willen opheffen;

e) hem financiële schade heeft berokkend die gecompenseerd moet worden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de

Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak

onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van

gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het

onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak

van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:

3 696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de

tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het

samenwerkingsverband de klacht zich richt. De in aanhef genoemde gerechtsdeur

waarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij werkzaam is bij het kantoor waar

het dossier van klager in behandeling is en verantwoordelijkheid draagt voor de bij

hem werkzame medewerkers.

4.2 Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een

tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voornoemd artikel oplevert.

4.3. Ten tijde van het indienen van de klacht bij de Kamer was er geen loonbeslag

gelegd door de gerechtsdeurwaarder. De klachtonderdelen b, c en d stuiten hierop af.4.4 Vermoedelijk doelt klager in klachtonderdeel a op de omstandigheid dat de naam

van de persoon (werkzaam bij het gerechtsdeurwaarderskantoor) niet op de brief

vermeld staat. De naam van het kantoor staat er namelijk wel. Niet valt in te zien — en

ook heeft klager dat niet concreet gemaakt — in hoeverre het ontbreken van die naam

klager in zijn belangen heeft geschaad. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit

punt niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter als volgt. De Kamer is

niet bevoegd een schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek van klager met

betrekking tot het vergoeden van de schade zal de Kamer daarom passeren.

4.6 Voor zover klager stelt dat er geen grondslag is voor het nemen van executie

maatregelen overweegt de voorzitter als volgt. Klager is op 6 februari 2013 bij

vonnis veroordeeld. Klager heeft vervolgens nagelaten vrijwillig aan de inhoud van de

aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel te voldoen. Het leg

gen van executoriaal derdenbeslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met

de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk

Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechts

deurwaarder op grond van art. 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogens-

objecten van klager.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij op 17 maart 2014 een vaststellings-overeenkomst tegen finale kwijting heeft gesloten met de bank. Klager heeft dit al in 2014 aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld. De gerechtsdeurwaarder heeft uiterst onzorgvuldig gehandeld door deze informatie niet te verifiëren bij de bank. Drie jaar na dato, in 2017, begon het hele circus weer. De gerechtsdeurwaarder heeft zich niet verdiept in het oude dossier en heeft bij de bank niet geverifieerd of de executie van het vonnis nog nodig was. Hij heeft daarmee uiterst laakbaar gehandeld. Door dit handelen, heeft hij klager schade berokkend doordat klagers arbeidscontract niet werd verlengd. In tegenstelling tot de stelling in de beslissing is er wel degelijk loonbeslag gelegd. De brief over het loonbeslag is zonder envelop overhandigd aan een collega. In een brief van 21 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder geschreven dat er beslag zal worden gelegd op de inboedel in opdracht van cliënt. Klager heeft dit geverifieerd bij de Rabobank op 21 augustus 2017. De bank stelde dat zij de gerechtsdeurwaarder nooit opdracht heeft gegeven tot beslaglegging op de inboedel.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter in de bestreden beslissing de juiste maatstaf heeft toegepast. Klager heeft in verzet nieuwe feiten en klachten aangevoerd die hij niet in de oorspronkelijke klacht heeft aangevoerd. Hij heeft in verzet onder meer een (niet getekende) vaststellingsovereenkomst met de bank overgelegd en gesteld dat hij deze aan de gerechtsdeurwaarder al in 2014 heeft doen toekomen.  Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe feiten en andere klachten kan worden aangevuld. Klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn eerst in verzet aangevoerde feiten en klachten. Niet valt in te zien waarom klager de vaststellingsovereenkomst en zijn stelling dat hij over vele e-mailberichten beschikt waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte kon zijn van deze overeenkomst niet al heeft kunnen aanvoeren bij het indienen van de klacht op 14 december 2016. Klager heeft daar geen enkele valide reden voor aangevoerd.

7.2 De Kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.