ECLI:NL:TGDKG:2018:174 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/632215 / DW RK 17/707

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:174
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/632215 / DW RK 17/707
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De klacht gaat over de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 juni 2017 met zaaknummer C/13/616054 DW RK 16/1057 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/632215 / DW RK 17/707 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlage, ingekomen op 28 september 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen [ ] te [ ]. Bij verweerschrift, ingekomen op

2 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 juni 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 6 juli 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij brief, ingekomen op 1 mei 2018. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De uitspraak is bepaald op 26 juni 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een vaststellingsovereenkomst van 2 juli 2014.

-           Op 9 april 2015 is de woning van klager aan de [ ] te [ ] in executoriaal beslag genomen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de vordering die de gerechtsdeurwaarder tracht te incasseren ongeldig is. Verder zou de gerechtsdeurwaarder een te hoog bedrag hebben doorgegeven aan de notaris en weigert de gerechtsdeurwaarder het beslag op de woning aan de [ ] door te halen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De verweervoerende gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager destijds in behandeling was op het kantoor en onder verantwoordelijkheid van de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder. Derhalve wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt.

4.2. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3. Dat is niet het geval. Deze klacht gaat over de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde executierechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.4. Zoals de gerechtsdeurwaarder terecht aanvoert lijkt klaagster de gedragingen van de eisende partij, namelijk de VVE, alsook de gedragingen van [ ], toe te schrijven aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder vereenzelvigt zich niet met deze (eisende) partij, maar heeft zich te houden aan zijn ministerieplicht: hij is ingevolge artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en geen sprake is van uitsluiting van bevoegdheid, ontstaat daarmee automatisch de verplichting tot het verrichten van die ambtshandeling.

4.5. De gerechtsdeurwaarder is door de eisende partij verzocht een proces-verbaal van een vaststellingsovereenkomst ten uitvoer te leggen. Nu klager niet vrijwillig had voldaan aan de sommatie tot betaling, zijn executiemaatregelen genomen, waaronder het beslag op de woning aan de [ ] te [ ]. Dat is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.6. Met betrekking tot de klacht dat de gerechtsdeurwaarder een te hoog bedrag zou hebben doorgegeven aan de notaris overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder dit gemotiveerd heeft betwist. Klager heeft zijn stellingen hieromtrent verder niet onderbouwd, zodat niet kan worden bezien wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan daarom niet worden vastgesteld.

4.7. De gerechtsdeurwaarder heeft het beslag op de woning aan de [ ] niet doorgehaald, omdat - anders dan klager kennelijk betoogt - hij zich op het standpunt stelt dat klager het gevorderde nog niet volledig had voldaan. Klager is met betrekking tot dit geschil aangewezen op de executierechter. Verwezen wordt naar overweging 4.3. Het tuchtrecht is niet de geëigende weg om een beslaglegging doorgehaald te krijgen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij de vordering reeds had voldaan en er geen titel meer bestond om het beslag te handhaven. De gerechtsdeurwaarder had tevens moeten kijken of het beslag iets op zou leveren, waar in dit geval geen sprake van is. De gerechtsdeurwaarder heeft daarom niet voldaan aan zijn zorgplicht.

6.2 Het beslag op de woning is bovendien disproportioneel, omdat maar een vordering openstond van € 700,--, aldus nog steeds klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en

M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

26 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.