ECLI:NL:TGDKG:2018:173 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/620749 / DW RK 16/1367

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:173
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/620749 / DW RK 16/1367
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Indien een gerechtsdeurwaarder is verzocht een titel te executeren, is hij wettelijk verplicht om aan dat verzoek te voldoen. De gerechts­deur­waar­ders hebben nog aangevoerd dat zij nauw­gezet hebben gecontroleerd of sprake is van een vervalst vonnis. Daarvan is niet gebleken. Het aankondigen van rechtsmaatregelen zoals boedelbeslagleg­ging is toe­ge­staan, omdat een executoriale titel voorhanden is. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 6 december 2016 met zaaknummer C/13/602347 DW RK 16/73 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/620749 / DW RK 16/1367 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 25 januari 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 februari 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 6 december 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 20 december 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 1 namens beide gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 juni 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft van [ ] de opdracht ontvangen om een ten laste van klaagster gewezen vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, te executeren.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: haar op 19 januari 2016 een vordering hebben aangeboden, terwijl dit een vervalst vonnis is;

b: onrechtmatig dreigen met boedelbeslag, nu het vervalste vonnis in behandeling is bij de Rijksrecherche en het OM.

Klaagster vordert als gevolg van het aanbieden van een vordering als gevolg van het aanbieden van een vervalst vonnis en het dreigen met boedelbeslag de maximale boete van € 4.500 als schadevergoeding.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Indien een klacht wordt ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht dan wel welke gerechtsdeur­waarder de beklaagde handeling heeft verricht. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aange­merkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (waarnemend) gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat gerechtsdeur­waar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25 lid 1 bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeur­waarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechts­deur­waarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dat artikel oplevert.

4.3. Dat is niet het geval. Indien een gerechtsdeurwaarder is verzocht een titel te executeren, is hij wettelijk verplicht om aan dat verzoek te voldoen. De gerechts­deur­waarders handelen dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar indien zij een uitvoer­baar bij voorraad verklaard vonnis aan klaagster betekenen teneinde te gaan execute­ren. De bezwaren van klaagster tegen (de inhoud van) het vonnis, kunnen op zichzelf nimmer leiden tot het oordeel dat de executerende gerechtsdeurwaarders klachtwaar­dig hebben gehandeld. De gerechts­deur­waar­ders hebben nog aangevoerd dat zij nauw­gezet hebben gecontroleerd of sprake is van een vervalst vonnis. Daarvan is niet gebleken. Het aankondigen van rechtsmaatregelen zoals boedelbeslagleg­ging is toe­ge­staan, omdat een executoriale titel voorhanden is. Dat klaagster kennelijk aangifte heeft gedaan schort de mogelijkheid van executie niet op.

4.4. Anders dan klaagster blijkbaar meent biedt een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat geen brief is ingekomen op

25 januari 2016. Nu een gedateerde brief ontbreekt, is de beslissing van de voorzitter van 6 december 2016 reeds hierom nietig.

6.2 Klaagster voert verder aan dat het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 24 december 2015 inhoudelijk gemotiveerd is vervalst door rechter mr. [ ]. Klaagster heeft de rechtbank Den Haag inmiddels aansprakelijk gesteld voor vergoeding van schade. Deze procedure loopt op dit moment nog. In afwachting van een uitspraak van de rechter in deze procedure zijn de gerechtsdeurwaarders niet bevoegd met beslag te dreigen.

6.3 Klaagster stelt - zo begrijpt de kamer - dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bepaald in artikel 6 en 13 EVRM. Omdat deze rechten zijn geschonden, komt op grond van artikel 41 EVRM aan klaagster een billijke genoegdoening toe. Hiertoe heeft klaagster - kortweg - aangevoerd dat de voorzitter onvoldoende heeft gecontroleerd of sprake is van vervalsing van dossierstukken die de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift hebben ingebracht. Verder zal de kamer moeten vaststellen en is het aan de gerechtsdeurwaarders te bewijzen dat geen sprake is van een vervalst vonnis.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer merkt ten aanzien van de grond vermeld onder 6.1 nog op dat de klachtenprocedure is aangevangen met de klacht van klaagster, welke klacht is gedateerd op 22 januari 2016 en bij de kamer is ingekomen op 25 januari 2016. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en

M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

26 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.