ECLI:NL:TGDKG:2018:164 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/627389 / DW RK 17/420

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:164
Datum uitspraak: 17-04-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/627389 / DW RK 17/420
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder een onjuiste beslagvrije voet toepast en er ten onrechte van uit gaat dat klager een gemeenschappelijke huishouding voert met de persoon waar hij inwoont. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 april 2017 met zaaknummers C/13/614971 / DW RK 16/994 en C/13/624906 / DW RK 17/227 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/627389 / DW RK 17/420 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 september 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 oktober 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn verweerschrift aangevuld bij brief van

22 december 2016. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief, ingekomen op

24 februari 2017. De aanvulling op de klacht is als nieuwe klacht onder nummer 17/227 geregistreerd. De gerechtsdeurwaarder heeft bij verweerschrift, ingekomen op 8 maart 2017 op de aanvulling van klager gereageerd. Bij beslissing van 4 april 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 18 april 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

17 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd

op de uitkering van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt

gesteld dat klager samenwoont met zijn nieuwe partner en dat haar

inkomensgegevens dienen te worden betrokken in de berekening van de beslagvrije

voet. Ter onderbouwing heeft de gerechtsdeurwaarder op 22 december 2016 een

vonnis van de voorzieningenrechter van 9 december 2016 overgelegd, gewezen in de

zaak tussen klager en zijn ex-partner, zijnde de opdrachtgeefster van de

gerechtsdeurwaarder. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis overwogen dat het

aannemelijk is dat klager met zijn huisgenoot wel een gezamenlijke huishouding

voert en dat bij de berekening van de beslagvrije voet op goede gronden is uitgegaan

van de norm voor een tweepersoonshuishouden. Wel heeft de rechter de vordering tot

aanpassing van de beslagvrije voet toegewezen uitgaande van door klager opgegeven

bedragen aan ziektekostenverzekering en woonlasten. De volgens de rechter op zich

juist bepaalde beslagvrije voet is met deze bedragen verhoogd. 

4. De oorspronkelijke klacht

Volgens klager past de gerechtsdeurwaarder een onjuiste beslagvrije voet toe, ondanks dat klager zijn inkomensgegevens aan de gerechtsdeurwaarder heeft toegestuurd. De gerechtsdeurwaarder gaat er ten onrechte van uit dat klager een gemeenschappelijke huishouding voert met de persoon waar hij inwoont. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder hem onheus bejegend.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Dat geval doet zich hier niet voor. Bij het leggen van een beslag als het onderhavige is de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Dit heeft klager niet gedaan, althans de gerechtsdeurwaarder mocht zich op goede gronden op het standpunt stellen dat de norm voor een tweepersoonshuidhouden moest worden aangehouden en dat klager onduidelijke informatie over de hoogte van de door hem betaalde huur heeft gegeven.

(…)

4.5 Het is niet aan de Kamer om een beslagvrije voet opnieuw te bepalen. Klager kan zich daartoe wenden tot de gewone rechter. Hetgeen inmiddels is gebeurd. 

4.6 De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zorgvuldig te werk is gegaan en goede gronden had om de beslagvrije voet te bepalen op de wijze als hij heeft gedaan. Dat de voorzieningenrechter de beslagvrije voet anders heeft berekend in verband met de woonlasten en de ziektekostenverzekering, betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met de tuchtrechtelijke norm heeft gehandeld. Het is immers de beslaglegger die uiteindelijk de hoogte van de beslagvrije voet bepaald en bovendien kan er altijd een verschil interpretatie bestaand over de exacte hoogte van de uitgaven.  

4.7 In de aanvulling van de klacht heeft klager de gerechtsdeurwaarder verweten dat deze naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter de beslagvrije voet onjuist heeft herberekend, omdat ten onrechte is uitgegaan een maandelijkse uitkering terwijl de uitspraak van de rechter is gebaseerd op een periode van vier weken. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen aangevoerd dat krachtens artikel 475d lid 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden uitgegaan van een berekening van de inkomsten per maand. Uit het vonnis blijkt niet dat de voorzieningenrechter de beslagvrije voet heeft omgerekend naar 4 weken. Gelet op deze toelichting is ook de aanvullende klacht ongegrond, omdat inderdaad niet is gebleken dat moet worden uitgegaan van een berekening van 4 weken. Evenmin is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder zich tegen een derde negatief over klager heeft uitgelaten, zoals door klager nog is aangevoerd.

4.8 Niet gebleken is dat klager onheus is bejegend, althans dat kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Klager heeft slechts gesteld dat hij schofterig te woord is gestaan, maar niet op welke wijze dat zou hebben plaatsgevonden en bij welke gelegenheid.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet handhaaft klager zijn klacht en stelt hij dat hij een beslissing verwacht op grond van juiste feiten. Klager voert aan dat er geen sprake is van een affectieve relatie, zodat zijn huisgenote, zijnde de verhuurster, ook geen inkomstengegevens hoeft te verstrekken. Klager heeft alle benodigde gegevens verstrekt teneinde de beslagvrije voet te kunnen berekenen. Klager voert verder aan dat het schofterig bejegenen heeft plaatsgevonden op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en de gerechtsdeurwaarder alleen reageert als hij een aangetekende brief ontvangt. Verder heeft klager aangegeven dat zijn (toenmalige) medeaandeelhouder bereid is de laster die de gerechtsdeurwaarder tegen haar heeft gericht, mondeling dan wel schriftelijk toe te lichten.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klacht dat de gerechtsdeurwaarder een vertrouwelijk rapport van de ABN Amro bank bij zijn verweerschrift heeft gevoegd.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. E. Diepraam en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.