ECLI:NL:TGDKG:2018:158 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/619953 / DW RK 16/1308

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:158
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/619953 / DW RK 16/1308
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde betaaltermijn is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Niet in geschil is dat het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag niet binnen acht dagen aan klager is betekend. Dit is in strijd met de wettelijke bepaling. Klacht gedeeltelijk gegrond. Voor het gegronde deel van de klacht wordt de maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/619953 / DW RK 16/1308 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. mr. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 6 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde sub 1, hierna: gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 december 2016, heeft beklaagde sub 2, hierna: gerechtsdeurwaarder sub 2, zich als beklaagde opgeworpen voor zover de klacht betrekking heeft op het doen of nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Beklaagden gezamenlijk worden hierna de gerechtsdeurwaarders genoemd. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 19 december 2016. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij verweerschrift, ingekomen op

28 december 2016, gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 april 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

15 mei 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij brief van 22 november 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager tot betaling gesommeerd met betrekking tot zeven vorderingen. Bij gebreke van betaling binnen zeven dagen na dagtekening zijn verdere rechtsmaatregelen aangezegd.

-           Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft op 30 november 2016 beslag gelegd onder ING BANK N.V. ten laste van klager. Dit beslag is op 13 december 2016 door een andere aan gerechtsdeurwaarder sub 2 toegevoegde gerechtsdeurwaarder aan klager betekend.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders een extreem korte betaaltermijn te hebben gehanteerd voor de beslaglegging. De brief van de gerechtsdeurwaarders van 22 november 2016 is pas op 25 november 2016 door klager ontvangen. De gerechtsdeurwaarders zouden bij het versturen van een dergelijke sommatie bij de gehanteerde betalingstermijn rekening moeten houden met de vertraging door de postbezorging. Klager verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad inzake de zogeheten 14-dagenbrief, waarbij is geoordeeld dat het niet meer dan redelijk is om twee dagen verzendtijd te rekenen. De gehanteerde betaaltermijn van zeven dagen is dus onredelijk kort. Er is te snel tot beslaglegging overgegaan.

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders verder dat bij de betekening van het bankbeslag niet de wettelijke termijn van acht dagen is aangehouden.  

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 in het verweerschrift heeft aangevoerd verantwoordelijk te zijn voor het kantoorbeleid en het doen en laten van medewerkers, wordt deze gerechtsdeurwaarder eveneens als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de in de brief van

22 november 2016 gehanteerde termijn van zeven dagen niet in strijd is met de tuchtrechtelijke norm. Het betreft in de brief van 22 november 2016 niet een wettelijke termijn zoals bij de zogeheten 14-dagenbrief, maar een betalingstermijn die uit coulance aan klager is toegekend na de betekening van de titels en de bij die betekening gegeven betalingstermijn van twee dagen. De gerechtsdeurwaarders waren niet gehouden klager nog een betalingstermijn toe te kennen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.4 Op grond van artikel 475i Rv dient een proces-verbaal van het leggen van beslag binnen acht dagen aan de geëxecuteerde te worden betekend. Niet in geschil is dat het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag niet binnen acht dagen aan klager is betekend. Dit is in strijd met de wettelijke bepaling. Dat klager reeds op 1 december 2016 op de hoogte was van het gelegde beslag maakt voorgaande niet anders. De klacht is terecht voorgesteld.

4.5 De gerechtsdeurwaarders hebben zich op het standpunt gesteld dat gerechtsdeurwaarder sub 1 niet verantwoordelijk is voor het niet tijdig betekenen van het bankbeslag. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft het beslag gelegd en heeft vervolgens, in overeenstemming met de binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor geldende werkinstructie, het gelegde beslag aangeboden aan de volgende schakel in de keten van het werkproces. De gerechtsdeurwaarders stellen zich op het standpunt dat het de verantwoordelijkheid van de planningsafdeling was om het gelegde derdenbeslag tijdig aan een gerechtsdeurwaarder aan te bieden voor betekening. De planningsafdeling valt onder de verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarder

sub 2, aldus de gerechtsdeurwaarders. De kamer overweegt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 als beslagleggend deurwaarder ook verantwoordelijk wordt gehouden voor het tijdig betekenen van dat beslag; zeker nu hij het derdenbeslag elektronisch heeft gelegd. Met het leggen van een dergelijk beslag (dat vanuit kantoor op elk gewenst moment kan worden gelegd) kan immers eenvoudig rekening worden gehouden met de datum dat het beslag kan worden betekend. Hij blijft daarom medeverantwoordelijk voor de tijdige betekening.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel 2.1 ongegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 2.2 gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.