ECLI:NL:TGDKG:2018:152 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam /13/625507 / DW RK 17/279

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:152
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): /13/625507 / DW RK 17/279
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 februari 2017 met zaaknummer C/13/610806 / DW RK 16/663 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625507 / DW RK 17/279 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ], [ ] en [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 juni 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen [ ]. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 juli 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 28 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 13 maart 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mail van 7 april 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 april 2018 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 mei 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarders zijn door het Centraal Justitieel Incassobureau (de opdrachtgever) belast met het incasseren van een vordering op klaagster.

b)      De vordering betreft een op 13 februari 2015 ten laste van klaagster uitgevaardigd dwangbevel. Op 24 februari 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders dit dwangbevel aan klaagster betekend.

c)      Op 9 maart 2015 en omstreeks 4 mei 2015 heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarders een bedrag van € 10,- betaald.

d)     Bij beschikking van 14 april 2015 is klaagster onder bewind gesteld. Bij brief van 24 april 2015 heeft de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarders daarover geïnformeerd.

e)      Bij e-mail van 28 april 2015 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders een betalingsvoorstel gedaan, inhoudende betaling van de vordering in maandelijkse termijnen van € 50,00. Bij brief van 8 mei 2015 zijn de gerechtsdeurwaarders akkoord gegaan met het betalingsvoorstel.

f)       Bij brief van 1 juni 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster gesommeerd tot betaling, aangezien klaagster zich niet hield aan de overeengekomen betalingsregeling. Vervolgens heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders, waarbij zij een betalingsregeling, inhoudende betaling in maandelijkse termijnen van € 60,00 zijn overeengekomen. Bij brief van 1 juni 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders de overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

g)      Omstreeks 14 juni 2015 is de bewindvoerder van zijn taken ontheven.

h)      Omstreeks 29 juni 2015 heeft klaagster een bedrag van € 60,00 voldaan aan de gerechtsdeurwaarders.

i)        Bij brief van 11 augustus 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster aangemaand om tot betaling over te gaan, aangezien klaagster zich niet hield aan de overeengekomen betalingsregeling.

j)        Op 15 september 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders loonbeslag gelegd ten laste van klaagster onder de Sociale Dienst van de Gemeente Emmen.

k)      Vervolgens heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders telefonisch verzocht tot aanpassing van de beslagvrije voet. Bij brief van 2 oktober 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster verzocht om enkele, voor de aanpassing van de beslagvrije voet noodzakelijke, stukken.

l)        Op 16 en 19 oktober 2015 heeft klaagster de gevraagde stukken bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarders afgegeven, waarna de gerechtsdeurwaarders tot aanpassing van de beslagvrije voet zijn overgegaan. Bij brief van 20 oktober 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster en de Sociale Dienst van de Gemeente Emmen daarover geïnformeerd.

m)    Bij brief van 20 oktober 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders de tussen hen overeengekomen (nieuwe) betalingsregeling, inhoudende betaling in maandelijkse termijnen van € 85,00, bevestigd.

n)      Op 17 december 2015 heeft klaagster een bedrag van € 85,00 voldaan aan de gerechtsdeurwaarders.

o)      Op 25 februari 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders bankbeslag gelegd ten laste van klaagster onder de ING Bank N.V. Op 26 februari 2016 is dit beslag aan klaagster betekend. Dit beslag heeft geen doel getroffen.

p)      Op 26 februari 2016 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met de gerechtsdeurwaarders.

q)      Per e-mail van 3 april 2016 heeft klaagster opnieuw een betalingsvoorstel gedaan, inhoudende betaling in maandelijkse termijnen van € 50,00. Bij brief van 6 april 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders daarop afwijzend gereageerd en een tegenvoorstel van € 150,00 per maand gedaan.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende. Allereerst hebben de gerechtsdeurwaarders nagelaten contact op te nemen met de bewindvoerder om zo eventueel een betalingsregeling te treffen. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders geen uitstel van betaling verzocht bij de opdrachtgever, maar hebben zij eenzijdig betalingsafspraken veranderd en aan klaagster opgelegd. Bovendien waren het door de gerechtsdeurwaarders gelegde loonbeslag en de daarmee gepaard gaande kosten onnodig. Voorts heeft zij meerdere malen zowel per e-mail als telefonisch contact gezocht met de gerechtsdeurwaarder, maar worden de door haar ingediende klachten niet beantwoord. Tot slot is zij via de telefoon door de gerechtsdeurwaarders uitgescholden, gekleineerd dan wel belachelijk gemaakt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. [ ] is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Op grond van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dient bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2. Het dossier is kennelijk in behandeling op het kantoor te [ ]. De in de aanhef van deze beslissing vermelde, aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders worden als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3. Het eerste klachtonderdeel ziet op de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarders zouden hebben nagelaten om contact op te nemen met de bewindvoerder om zo een eventuele betalingsregeling te treffen. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde stukken blijkt dat er tussen de gerechtsdeurwaarders en de bewindvoerder wel degelijk contact is geweest. Bij brief van 29 april 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders de bewindvoerder erop gewezen dat deze een gemotiveerd betalingsvoorstel kon indienen. Dat de gerechtsdeurwaarders nadien – althans in de periode tot omstreeks 14 juni 2015 – geen betalingsvoorstel van de bewindvoerder hebben ontvangen, kan de gerechtsdeurwaarders dan ook niet worden verweten.

4.4. Daarnaast stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarders geen uitstel van betaling hebben verzocht bij de opdrachtgever, maar dat de gerechtsdeurwaarders eenzijdig betalingsafspraken hebben veranderd en aan klaagster hebben opgelegd. De gerechtsdeurwaarders betwisten voorgaande met klem. De gerechtsdeurwaarders stellen dat de betalingsafspraken in overleg met klaagster tot stand zijn gekomen. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde correspondentie blijkt dat klaagster meerdere malen heeft verzocht om een betalingsregeling en daarbij een betalingsvoorstel heeft gedaan, waarbij de gerechtsdeurwaarders in overleg met hun opdrachtgever en in samenspraak met klaagster diverse betalingsregelingen zijn overeengekomen. De klacht stuit hier dan ook op af.

4.5. Klaagster stelt zich tevens op het standpunt dat het door de gerechtsdeurwaarders gelegde loonbeslag en de daarmee gepaard gaande kosten onnodig waren. Daartegen stellen de gerechtsdeurwaarders dat klaagster het gelegde loonbeslag en de daarmee gepaard gaande kosten geheel aan zichzelf te wijten heeft, doordat klaagster herhaaldelijk heeft nagelaten de betalingsregelingen na te komen.

Opgemerkt wordt dat het niet op de weg van de tuchtrechter ligt om te oordelen over de door klaagster opgeworpen vraag over de juistheid van het beslag. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. Klaagster had zich daarvoor moeten wenden tot de gewone rechter.

4.6. De door de gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte kosten vloeien voort uit het feit dat ten laste van klaagster loonbeslag is gelegd en dit beslag is overbetekend. Deze kosten waren nodig voor de tenuitvoerlegging van het uitgevaardigde dwangbevel, aangezien uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagster de overeengekomen betalingsregelingen meerdere malen niet is nagekomen. Deze kosten zijn dan ook niet nodeloos gemaakt. Ook die kosten komen dus voor rekening van klaagster. Het in rekening brengen van deze kosten aan klaagster is in ieder geval niet tuchtrechtelijk laakbaar. Evenmin kan dan worden vastgesteld dat het beslag onnodig is gelegd. Aan deze klacht wordt dan ook voorbij gegaan.

4.7. Voorts stelt klaagster dat zij meerdere malen zowel per e-mail als telefonisch contact heeft gezocht met de gerechtsdeurwaarders, maar dat zij haar klachten niet hebben beantwoord. Uit de overgelegde stukken blijkt dat tussen de gerechtsdeurwaarders en klaagster op meerdere wijzen contact is geweest. Nu een schriftelijke klacht van klaagster en een (schriftelijke) reactie daarop van de gerechtsdeurwaarders ontbreekt, kan de juistheid van de stelling niet worden vastgesteld. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders daarom niet vast te stellen.

4.8. Tot slot stelt klaagster zich op het standpunt dat zij via de telefoon door de gerechtsdeurwaarders is uitgescholden, gekleineerd dan wel belachelijk is gemaakt.

Door klaagster zijn echter geen feiten en/of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de gerechtsdeurwaarders zodanig zouden hebben gehandeld jegens klaagster. Nu klaagster heeft nagelaten dit klachtonderdeel te voorzien van enige onderbouwing en de gerechtsdeurwaarders voorgaande bovendien gemotiveerd hebben weersproken, stuit de klacht daarop af en is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen dan ook geen sprake.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster - kort samengevat - aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders elke vorm van medewerking weigeren en tevens weigeren om inzage te geven in het dossier en de correspondentie die tussen de gerechtsdeurwaarders en de voormalige bewindvoerder heeft plaatsgevonden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

15 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.