ECLI:NL:TGDKG:2018:146 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/642628 / DW RK 18/64

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:146
Datum uitspraak: 06-11-2018
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/642628 / DW RK 18/64
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Niet aangetoond dat er een daadwerkelijk schikking lag. Correspondentie is niet genegeerd. Geen reden om te twijfelen aan de tenaamstelling van het vonnis. Geschillen met betrekking tot de executie dienen voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten waren noodzakelijk voor de goede verrichting van de ambtshandelingen en zijn conform de daarvoor geldende regelingen berekend. Niet is gebleken dat daarvan is afgeweken. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 november 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 januari 2018 met zaaknummer C/13/625103 / DW RK 17/237 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/642628 / DW RK 18/64 DB/WdJ ingesteld door:

[ ] ,

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 maart 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 5 april 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 januari 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op

2 februari 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet zijn ontvangen bij e-mail van 20 februari 2018. De gerechtsdeurwaarder heeft bij verweerschrift, ingekomen bij e-mail op 17 september 2018 op het verzet gereageerd. Bij e-mail van 18 september 2018 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop schriftelijk verweer is gevoerd alsmede de termijn waarop het verweer voor de zitting is ontvangen. Bij e-mail van 21 september 2018 en brief met bijlagen, ingekomen op 24 september 2018 heeft klager zijn verzet aangevuld. De gerechtsdeurwaarder heeft hier bij e-mail van 24 september 2018 op gereageerd.De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

25 september 2018 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 november 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van het op

7 december 2016 gewezen vonnis (op tegenspraak) ten laste van klager.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis bij exploot van 12 december 2016 aan klager betekend, waarbij tevens dwangsommen zijn aangezegd.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens een hernieuwd bevel doen uitgaan aan klager waarbij een deel van de verbeurde dwangsommen werden opgeëist.

-          Na het bereiken van de maximale dwangsom heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals een hernieuwd bevel doen uitgaan.

-          Bij e-mail van 15 februari 2017 heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder een schikkingsvoorstel aan (de gemachtigde van) klager gestuurd. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder een tweetal bankbeslagen gelegd, nadat partijen geen consensus konden bereiken.

-          Klager heeft de gerechtsdeurwaarder (en diens opdrachtgever) enkele malen telefonisch en/of per e-mail benaderd met o.a. de mededeling dat er een verrekening dient plaats te vinden en dat een minnelijke oplossing ophanden was.

-          Bij e-mail van 22 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder opdracht van zijn opdrachtgever gekregen de executie voort te zetten, omdat er geenszins sprake zou zijn van een oplossing tussen partijen.

-          Na ontvangst van de gelden heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier gesloten.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder

a)      gemaakte afspraken niet nakomt;

b)      correspondentie van klager en zijn advocaat negeert;

c)      de juistheid van de persoonlijke gegevens niet verifieert en de signalen van klager hieromtrent negeert;

d)     de eerder gemaakte afspraken tussen partijen omtrent het verrekenen van de wederzijdse vorderingen negeert;

e)      het beroepen van klager op het verrekenen van de wederzijdse vorderingen, die nota bene in hetzelfde vonnis staan, volledig negeert;

f)       de juistheid van het vorderen van de dwangsommen niet verifieert en de signalen van klager hieromtrent negeert;

g)      ten onrechte verbeurde dwangsommen incasseert;

h)      op grond van een ongeldig vonnis onrechtmatig gelden incasseert en dat hij de signalen van klager hieromtrent negeert;

i)        geen kopie van een bankverklaring heeft ingestuurd;

j)        onjuiste tarieven en opslagen hanteert en dat deze afwijken van eerdere kostenspecificaties.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft het maken van afspraken met klager in zijn geheel betwist. Nu klager nergens concreet heeft gemaakt welke afspraken, die tussen hem en de gerechtsdeurwaarde zouden zijn gemaakt niet zouden zijn nagekomen, is van enig klachtwaardig handelen op dit punt geen sprake. Voor zover klager doelt op afspraken die hij of zijn advocaat met de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder zouden hebben gemaakt, wordt dit door de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd betwist. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b, d en e overweegt de voorzitter als volgt. Uit de door klager overgelegde producties blijkt dat van het negeren van correspondentie (van zowel zichzelf als van zijn advocaat) geen sprake is. Hetzelfde geldt voor zijn beroep op verrekening. Integendeel heeft de gerechtsdeurwaarder het door klager aangevoerde aan zijn opdrachtgever voorgelegd, waarna deze (rechtstreeks) gereageerd heeft richting (de gemachtigde van) klager. De omstandigheid dat de inspanningen van klager niet geleid hebben tot het voor hem gewenste resultaat, betekent niet dat deze werden genegeerd. Daarnaast kan dit de gerechtsdeurwaarder niet worden aangerekend omdat het de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is die beslist op eventuele verzoeken van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft hier gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en f overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder heeft mogen afgaan op de juistheid van de door zijn opdrachtgever verkregen informatie, tenzij hij gegronde reden heeft om aan die juistheid te twijfelen. Aangezien het vonnis op tegenspraak is gewezen, en niet is gebleken dat klager ten tijde van de procedure heeft gesteld dat de verkeerde persoon was gedagvaard, was er voor de gerechtsdeurwaarder geen reden om te twijfelen aan de ten naamstelling van het vonnis. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van de klachtonderdelen g en h overweegt de voorzitter als volgt. De genoemde klachtonderdelen betreffen klachten ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel i overweegt de voorzitter als volgt. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de gerechtsdeurwaarder een printscreen van een e-mail bericht bijgesloten ter ondersteuning van zijn mededeling dat de kopie derdenverklaringen in een e-mail op 6 maart 2017 aan klager zijn toegezonden. De printscreen toont wel dat er een bericht is opgesteld, maar het blijkt nergens uit dat dit bericht daadwerkelijk verzonden is. Maar ook als het bericht wel zou zijn verzonden op die bewuste 6 maart 2017, betekent dit dat klager ten tijde van het ondertekenen van zijn klacht (5 maart 2017) inderdaad niet beschikte over deze kopieën. De klacht is dan ook terecht gesteld. De vraag is echter of de gerechtsdeurwaarder zich daarmee zonder meer ook schuldig heeft gemaakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk bestraft dient te worden. Daarvan is geen sprake. Op de gerechtsdeurwaarder rust geen (wettelijke) verplichting om een kopie van de derdenverklaring aan de schuldenaar (lees: klager) toe te zenden. In de toelichting op artikel 475 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen dat de afwikkeling van het derdenbeslag zich buiten de geëxecuteerde (i.c. klager) om voltrekt. Nu het opstellen van een derdenverklaring als onderdeel van de afwikkeling van het derdenbeslag geldt heeft de gerechtsdeurwaarder, met het niet verstrekken van een kopie, geen (wettelijk) voorschrift overtreden. De klacht wordt als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel j overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat er onjuiste tarieven en opslagen worden gehanteerd en dat er afwijkingen zijn ten opzichte van eerdere kostenspecificaties zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten waren noodzakelijk voor de goede verrichting van de ambtshandelingen en zijn conform de daarvoor geldende regelingen berekend. Niet is gebleken dat daarvan is afgeweken. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder alle feiten verdraait en had moeten wachten met incasseren, omdat er een voorstel op tafel lag.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Niet in geschil is dat klager ten tijde van de klacht niet aan de executoriale titel had voldaan. Niet aangetoond is dat er een daadwerkelijke schikking lag. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Voor zover de nagekomen stukken al zouden worden meegenomen, maakt dit de beslissing niet anders.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.