ECLI:NL:TGDKG:2018:135 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/625476 / DW RK 17/277

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:135
Datum uitspraak: 04-09-2018
Datum publicatie: 15-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/625476 / DW RK 17/277
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
  • Berisping
  • Geldboete
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager mocht er gelet op de e-mail van de schuldeiser van 15 juni 2015 vanuit gaan dat er geen vordering meer op hem bestond. Indien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander overgaat, kan de executie eerst worden voortgezet na betekening van deze overgang aan de geëxecuteerde, aldus art. 431a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eerst bij exploot van 21 juli 2016 is klager van de cessie, die overigens niet gedateerd is, op de hoogte gebracht. Verzet en klacht gegrond. Gerechtsdeurwaarder sub 1 wordt de maatregel van berisping opgelegd. Omdat aan gerechtsdeurwaarder sub 2 eerder in een andere klacht van gelijke strekking de maatregel van berisping is opgelegd, ziet de kamer aanleiding om deze gerechtsdeurwaarder thans een geldboete op te leggen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 september 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 februari 2017 met zaaknummer C/13/610503 DW RK 16/647 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625476 / DW RK 17/277 CI/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 22 juni 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 juli 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. Bij beslissing van 28 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 14 maart 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij brieven, ontvangen op 2 oktober 2017 en 2 mei 2018. De gerechtsdeurwaarders hebben per e-mail van 18 juni 2018 op het verzet gereageerd en hierbij medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 juli 2018 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 september 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 23 april 2009 van de kantonrechter te [ ] is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is op 20 mei 2009 aan klager betekend.

-           Op 20 juni 2014 is beslag onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ten laste van klager gelegd.

-           Bij brief van 19 mei 2015 heeft klager [a] verzocht akkoord te gaan met een betalingsvoorstel.

-           Bij e-mail van 15 juni 2015 heeft [a] klager medegedeeld geen vordering (meer) op hem te hebben.

-           Op 14 juni 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet herberekend en de geïnde vakantiegelden teruggestort naar de SVB.

-           Bij brief van 14 juni 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager gesommeerd de openstaande vordering ten gunste van [a] binnen vijf werkdagen te voldoen.

-           Bij exploot van 21 juli 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager aangezegd dat [a] haar vordering ten laste van klager op

18 maart 2016 middels een akte van cessie in eigendom heeft overgedragen aan [b].

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders hem op 14 juni 2016 een sommatiebrief hebben verzonden, terwijl [a] hem op

19 mei 2015 heeft medegedeeld dat er geen openstaande vordering meer is.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef genoemde en aan het kantoor te [ ] verbonden gerechtsdeurwaarders worden als beklaagden aangemerkt omdat uit de stukken niet kan worden opgemaakt welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door klager verweten gedragingen. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een fout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. De gerechtsdeurwaarder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat [a] weliswaar geen vordering meer op klager heeft, maar dat dit niet is omdat klager de vordering heeft voldaan, maar omdat [a] de vordering medio 2015 heeft verkocht aan [b]. De overdracht van de vordering van klager is geformaliseerd in de akte van cessie van 18 maart 2016. De gerechtsdeurwaarder is hiervan eerst na verzending van de sommatiebrief van 14 juli 2016 op de hoogte gebracht. De voorzitter ziet geen aanleiding aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen en is dan ook van oordeel dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door klager een sommatiebrief te verzenden teneinde klager tot betaling van de vordering te laten overgaan. [b] heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht om de executie van het vonnis van 23 april 2009 te vervolgen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij, alvorens hij zal overgaan tot verdere executie van het vonnis, de rechtsovergang eerst nog middels exploot aan klager zal aanzeggen, hetgeen hij op 21 juli 2016 heeft gedaan.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat [a] hem op 19 mei 2015 heeft medegedeeld geen vordering op hem te hebben. Gelet op deze mededeling heeft een derde partij alle gedane saneringsvoorstellen met de overige crediteuren volledig afgewikkeld. Middels akte van cessie van een latere datum, te weten op 18 maart 2016, wordt alsnog tot vordering overgegaan door [b]. Dat is niet terecht, aldus klager.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarders

In verzet hebben de gerechtsdeurwaarders de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer is van oordeel dat klager er, gelet op de e-mail van [a] van 15 juni 2015, vanuit mocht gaan dat er geen vordering meer op hem bestond. Klager heeft de e-mail van 15 juni 2015 op 3 augustus 2015 aan de gerechtsdeurwaarders doorgestuurd. De gerechtsdeurwaarders hebben klager toen niet medegedeeld dat de vordering middels een cessie is overgenomen door [b], terwijl zij wel door zijn gegaan met incasseren van de vordering. Indien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander overgaat, kan de executie eerst worden voortgezet na betekening van deze overgang aan de geëxecuteerde, aldus art. 431a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eerst bij exploot van 21 juli 2016 is klager van de cessie, die overigens niet gedateerd is, op de hoogte gebracht.

7.2 Op grond van het voorgaande dienen het verzet en de klacht gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.

7.3 Beslist wordt daarom als volgt. De kamer acht termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan. Omdat aan gerechtsdeurwaarder sub 2 eerder in een andere klacht van gelijke strekking de maatregel van berisping is opgelegd, ziet de kamer aanleiding om deze gerechtsdeurwaarder thans een geldboete op te leggen.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet gegrond;

-      vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel van berisping op;

-      legt gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 500,00 met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. D. Bode en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.