ECLI:NL:TGDKG:2018:129 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/632281 / DW RK 17/713

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:129
Datum uitspraak: 04-12-2018
Datum publicatie: 15-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/632281 / DW RK 17/713
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Het voorafgaand aan het leggen van beslag opvragen van informatie is geen wettelijke verplichting en het uitblijven hiervan is mede gelet op hetgeen door de gerechtsdeurwaarder daaromtrent is aangevoerd, niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de juiste beslagvrije voet niet kan worden berekend is te wijten aan onvolledige inlichtingen van de zijde van klager. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 december 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 juli 2017 met zaaknummer C/13/629411 / DW RK 17/540 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/632281 / DW RK 17/713 MN/WdJ ingesteld door:

1. [ ],

2. [ ],

beiden wonende te [ ],

klagers,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 23 mei 2017, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Klagers hebben hun klacht aangevuld bij e-mail van 31 mei 2017. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 juni 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 4 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 juli 2017. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 juli 2017, heeft klager sub 1 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 maart 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op het verzet gereageerd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2018 alwaar klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 december 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager sub 1 heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Klager sub 1 is bij vonnis van 3 mei 2017 door de rechtbank [ ] veroordeeld tot betaling van een geldsom en is tevens in de proceskosten veroordeeld. De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van het vonnis.

-                      Het vonnis is bij exploot van 12 mei 2017 in persoon aan klager sub 1 betekend met bevel tot betaling en met aanzegging dat bij niet voldoening aan het bevel het vonnis verder ten uitvoer zou worden gelegd.

-                      Bij exploot van 17 mei 2017 is ten laste van klager sub 2 beslag gelegd onder haar werkgever met toepassing van een beslagvrije voet. Het van het beslag opgemaakte proces-verbaal is dezelfde dag betekend aan klager sub 1.

-           Klagers hebben bij e-mails van 16, 17, 21, 22 en 31 mei 2017 met de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over de (hoogte van de) beslagvrije voet.

3. De oorspronkelijke klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder op een onzorgvuldige en onjuiste wijze beslag te hebben gelegd en een beslagvrije voet te hebben berekend. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder volgens klagers niet voldaan aan de zorgplicht die hij ten opzichte van klagers heeft. De onzorgvuldigheid bestaat volgens klagers uit het feit dat hen geen informatie is gevraagd over het inkomen en de kosten. Daarmee is het beslag onzorgvuldig en onwettig en de beslagvrije voet is op onzorgvuldige wijze berekend. Klagers verzoeken om het beslag op te schorten en de beslagvrije voet te corrigeren. Klagers hebben de gerechtsdeurwaarders verzocht om overleg en de onzorgvuldigheid van het handelen bekend gemaakt. Ook is verzocht mede te delen op basis waarvan de beslagvrije voet is berekend. Op geen van de vragen is een antwoord gegeven.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is gericht tegen Gerechtsdeurwaarder [a] te [ ] waarbij door klagers als naam van de beklaagde wordt genoemd “[b]”. [a] is de naam van het kantoor en [b] is blijkens het register van gerechtsdeurwaarders geen gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers daarvan kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak dient de tuchtrechter in zo’n geval zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt.

4.2 Omdat het dossier van klager in behandeling op het kantoor van de in aanhef van deze beschikking vermelde en aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder, alsmede het feit dat de gevoerde correspondentie van de medewerker met klagers onder zijn verantwoordelijkheid valt, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Ten aanzien van de beslagvrije voet gelden – voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang – de volgende wettelijke bepalingen. Bij het leggen van het beslag is de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1 Rv). De gerechtsdeurwaarder gaat daarbij af op de op dat moment bij hem bekende informatie. De beslaglegger dient, zodra de schuldenaar gegevens aanlevert om de beslagvrije voet aan te passen, de beslagvrije voet opnieuw te berekenen en met terugwerkende kracht aan te passen (art. 475d, lid 7 Rv). De terugwerkende kracht geldt ook in gevallen dat de beslagvrije voet van aanvang af niet juist is vastgesteld door onbekendheid bij de gerechtsdeurwaarder. Als deze onbekendheid evenwel te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene, bestaat voor een wijziging met terugwerkende kracht geen aanleiding (kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41).

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Het voorafgaand aan het leggen van beslag opvragen van informatie is geen wettelijke verplichting en het uitblijven hiervan is mede gelet op hetgeen door de gerechtsdeurwaarder daaromtrent is aangevoerd, niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet vastgesteld aan de hand van gegevens die hem bekend waren uit een eerder gelegd beslag. Als om aanpassing van de vastgestelde beslagvrije voet wordt verzocht, ligt het op de weg van degene die dit verzoekt informatie te verschaffen op grond waarvan de beslagvrije voet kan worden aangepast. De beslagvrije voet kan eerst op de juiste manier worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder de beschikking heeft over de door hem aan klager gevraagde informatie. Uit de stukken blijkt dat aan het proces-verbaal waarmee het gelegde beslag aan klager is betekend, een brief zat gehecht met uitleg, alsmede een verzoek om informatie aan de hand van een vragenlijst bepaling beslagvrije voet, een toelichting daarop, alsmede de berekening van de beslagvrije voet. Het had op de weg van klager gelegen de vragenlijst in te vullen en voorzien van bewijsstukken aan de gerechtsdeurwaarder te retourneren. Klagers hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij dit hebben gedaan. Uit het verweerschrift blijkt wel dat klagers informatie hebben verschaft maar de gerechtsdeurwaarder heeft overtuigend aangetoond dat dit onvolledige informatie betreft en dat klagers weigeren om de juiste informatie te verschaffen. Onder deze omstandigheden kunnen klagers de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat er een (volgens klagers) onjuiste beslagvrije voet is vastgesteld. Dat de juiste beslagvrije voet niet kan worden berekend is te wijten aan onvolledige inlichtingen van de zijde van klager. Voor zover klagers het niet eens zijn met hetgeen door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd, resteert hen slechts de weg van het starten van een executiegeschil. De klacht dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4.7 Voor de door klagers gedane verzoeken is in het tuchtrecht geen plaats.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klagers als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager sub1 aangegeven dat niet duidelijk is op welke door hem gedane verzoeken de voorzitter doelt in de beslissing van 4 juli 2017 onder punt 4.7.

5.2 Klager sub 1 heeft aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd zonder daar vooraf informatie over op te vragen. De voorzitter is hier in de beslissing van 4 juli 2017 niet op ingegaan.

5.3 Klager sub 1 heeft verder aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet heeft berekend op grond van gegevens die hem bekend waren van twee jaar terug.

5.4 Klager sub 1 heeft tevens aangevoerd dat de voorzitter in de beslissing van 4 juli 2017 niet is ingegaan op het mailverkeer tussen klagers en de gerechtsdeurwaarder.

5.5 Ten slotte voert klager sub 1 aan dat er sprake is van belangenverstrengeling van de gerechtsdeurwaarder met de eiser [ ], nu hij dubbelrollen vervult als vertegenwoordiger van de eiser en daarmee niet als onafhankelijke gerechtsdeurwaarder werkt.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager sub 1 aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager sub 1 nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager sub 1 kan dan ook niet worden ontvangen in zijn klacht als vermeld onder 5.5. Overigens heeft de voorzitter in de beslissing van 3 juli 2018, geregistreerd onder nummer C/13/632065 DW RK 17/690, reeds een oordeel gegeven over de door klager sub 1 gestelde belangenverstrengeling. Het meerdere keren klagen over hetzelfde feitencomplex leidt op grond van het ne bis in idem beginsel tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Klager kan deze klacht daarom niet opnieuw aan de kamer voorleggen.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Voor zover het klager niet duidelijk is op welke door hem gedane verzoeken de voorzitter doelt in rechtsoverweging 4.7, overweegt de kamer dat uit de beslissing duidelijk valt af te leiden dat hiermee de verzoeken van klager om het beslag op te schorten en de beslagvrije voet te corrigeren bedoeld wordt.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.