ECLI:NL:TGDKG:2018:128 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/616280 / DW RK 16/1065

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:128
Datum uitspraak: 04-12-2018
Datum publicatie: 15-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/616280 / DW RK 16/1065
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Met de stelling van klager dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder van 2 maart 2016 eerst op 8 maart 2016 heeft ontvangen, kan niet worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Met de gegeven termijn van vijf dagen om te reageren heeft de gerechtsdeurwaarder evenmin tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De kamer constateert dat klager enkel nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd. Klager kan daarin niet worden ontvangen. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 december 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 september 2016 met zaaknummer C/13/604426 DW RK 16/258 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/616280 / DW RK 16/1065 MN/WdJ ingesteld door:

drs. [ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 9 maart 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 20 september 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 september 2016. Bij e-mail, ingekomen op 3 oktober 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet zijn ingediend bij e-mail, ingekomen op 19 oktober 2016. Bij verweerschrift, ingekomen bij e-mail van 4 december 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op het verzet gereageerd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 december 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           In opdracht van [ ] heeft de gerechtsdeurwaarder klager bij brief van 15 februari 2016 gesommeerd om binnen acht dagen een openstaande rekening met bijbehorende kosten te betalen.

-           Klager heeft zijn bezwaren hiertegen bij brief van 17 februari 2016 gemotiveerd kenbaar gemaakt.

-           Op 18 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de bezwaren van klager doorgezonden aan zijn opdrachtgever.

-           Bij brief van 2 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de inhoudelijke reactie van zijn opdrachtgever ten aanzien van de bezwaren van klager aan hem medegedeeld en heeft vervolgens een termijn van vijf dagen gegeven om de opstaande vordering alsnog te voldoen.

-           Bij e-mail van 9 maart 2016 heeft klager een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder, vanwege de korte termijn die hem wordt gegeven om te reageren.

-           Bij brief van 17 maart 2016 heeft klager te kennen gegeven dat hij de openstaande vordering zal voldoen zodra zijn verzekering gelden aan hem heeft overgemaakt.

-           Bij brief van 21 maart 2016 is de gerechtsdeurwaarder akkoord gegaan met uitstel van betaling tot 21 april 2016.

-           Op 23 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het totaal openstaande bedrag van klager ontvangen en is het dossier afgewikkeld.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder, welke is gedateerd op 2 maart 2016, eerst op 8 maart 2016 heeft ontvangen en hij dan ook niet in staat was (tijdig) op de brief te reageren nu er een betalingstermijn van slechts vijf dagen is gegeven. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder hem een betalingstermijn van veertien dagen had moeten geven.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. De in aanhef genoemde en aan het kantoor te [ ] verbonden gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat het dossier van klager naar haar zeggen inhoudelijk op de [ ] vestiging wordt behandeld en onder haar verantwoording valt.

4.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Daarvan is geen sprake. Met de stelling van klager dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder van 2 maart 2016 eerst op 8 maart 2016 heeft ontvangen, kan niet worden vastgesteld dat gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Met betrekking tot het standpunt van klager dat hem een termijn van veertien dagen had moeten worden gegund om te kunnen reageren op de brief van de gerechtsdeurwaarder overweegt de voorzitter dat dit niet nader is onderbouwd. De thans gegeven termijn van vijf dagen acht de voorzitter in dit geval redelijk, nu de gerechtsdeurwaarder uitgebreid is ingegaan op de bezwaren van klager. De voorzitter overweegt verder dat klager met de gegeven termijn van vijf dagen niet in zijn belangen is geschaad, nu de gerechtsdeurwaarder niet direct rechtsmaatregelen heeft genomen, maar aan klager een termijn heeft gegund om zorg te dragen voor de voldoening van de vordering. Uit de overgelegde producties van verweerder blijkt dat klager de vordering op 23 maart 2016 heeft voldaan, waarna de gerechtsdeurwaarder het dossier heeft afgewikkeld. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was wie de betrokken gerechtsdeurwaarder was. Na ontvangst van de incasso was het niet mogelijk om direct met de betreffende gerechtsdeurwaarder contact op te nemen. Medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor konden of wilden klager geen duidelijkheid geven.

5.2 Klager heeft verder aangevoerd dat de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor hem telefonisch geen duidelijkheid gaven over de termijn waarop gerechtelijke stappen zouden worden ondernomen. Klager zou worden teruggebeld door de gerechtsdeurwaarder, hetgeen niet is gebeurd.

5.3 Klager was door het uitblijven van een telefonische reactie van de gerechtsdeurwaarder genoodzaakt de verzekering in te schakelen, teneinde kosten van de dagvaarding en de gerechtelijke procedure te voorkomen.

5.4 Klager heeft voorts aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder de opdracht niet dan wel onvoldoende heeft gecontroleerd. Tevens was er geen wettelijke basis voor de opdracht en is sprake van valse rekeningen.

5.5 Ten slotte voert klager aan dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op zijn e-mail van 9 maart 2016.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer constateert dat klager enkel nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd. Klager kan daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld.

7.2 Ten overvloede overweegt de kamer dat hetgeen klager stelt over de juistheid van de vordering niet ter beoordeling staat aan de tuchtrechter.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.