ECLI:NL:TGDKG:2018:122 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/631550 / DW RK 17/653

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:122
Datum uitspraak: 03-08-2018
Datum publicatie: 04-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/631550 / DW RK 17/653
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klacht gaat over beslaglegging van meer dan drie jaar geleden, dus is te laat ingediend. Dat klagers toenmalige advocaat de dochter van de gerechtsdeurwaarder is, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 augustus 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 juni 2017 met zaaknummer C/13/616820 DW RK 16/1107 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/631550 / DW RK 17/653 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

voorheen toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder te [ ], thans gedefungeerd,

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlage, ingekomen op 13 oktober 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] te [ ]. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 oktober 2016, is namens de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 juni 2017 heeft de voorzitter de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 30 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 juni 2018 alwaar de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder

sub 2 is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 3 augustus 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 21 september 2011 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een Mercedes Benz, type Vito, in executoriaal beslag genomen.

-           Het proces-verbaal van de inbeslagname alsmede de aanzegging van de openbare verkoop tegen 10 november 2011 is bij exploot van 23 september 2011 aan klager betekend.

-           Bij vonnis van 11 november 2011, welk kort geding is aangespannen door de heer [ ], heeft de voorzieningenrechter te [ ] geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de betreffende Mercedes eigendom is van [ ] en tevens dat het beslag niet onrechtmatig is.

-           Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft een dochter die werkzaam is (geweest) als advocaat.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: gerechtsdeurwaarder sub 1 tijdens een beslaglegging op een Mercedes Vito bus ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat deze bus van klager was, terwijl klager dat ten tijde van die beslaglegging met klem ontkende. Klager heeft de situatie toentertijd aan gerechtsdeurwaarder sub 1 uitgelegd, maar daar werd niet op ingegaan. Nu wordt klager door de eigenaar aansprakelijk gesteld;

b: klager via het Juridisch Loket een advocaat voor een onvermogende toegewezen heeft gekregen en dat achteraf bleek dat deze advocaat de dochter van gerechtsdeurwaarder sub 2 was. Dat had deze advocaat vooraf aan klager moeten vertellen. Klager heeft hierover een klacht bij de Deken ingediend.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2. Klager beklaagt zich enerzijds over het handelen van een gerechtsdeurwaarder tijdens een beslaglegging van 21 september 2011. Daarom is de gerechtsdeurwaarder die destijds dat beslag heeft gelegd als beklaagde aangemerkt. Klager beklaagt zich anderzijds over de familiaire betrekkingen van [ ]. Daarom is deze gerechtsdeurwaarder eveneens als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening gehouden.

4.3. Gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard, indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, tenzij de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat laatste geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Klager was ten tijde van de beslaglegging van 21 september 2011 op de hoogte van het handelen van gerechtsdeurwaarder sub 1. Gelet op de verjaringstermijn kan klager hierover niet meer klagen. De klacht, voor zover deze betrekking heeft op de beslaglegging, is daarom niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel a stuit hierop af.

4.4. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van gerechtsdeurwaarder sub 2. een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.5. Dat is niet het geval. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat gerechtsdeurwaarder sub 2. een dochter heeft die als advocaat werkzaam is. Indien klager meent dat zijn toenmalige advocaat niet heeft gehandeld als een goed advocaat betaamt, dan heeft hij de juiste weg gekozen door te klagen bij de Deken. Klagen bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders is daarvoor niet de geëigende weg. Klager heeft niet gesteld noch gemotiveerd aan welke klachtwaardige gedraging(en) gerechtsdeurwaarder sub 2. zich schuldig zou hebben gemaakt. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 als kennelijk niet-ontvankelijk en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de inbeslagname van de Mercedes feitelijk diefstal is.

5.2 Ten aanzien van de verjaring voert klager aan dat het kort geding vonnis dateert van 11 november 2011 en hij het eerste gesprek met advocaat [ ] heeft gehad op 2 juni 2014, derhalve binnen drie jaar. [ ] had klager moeten wijzen op de verjaringstermijn en had tevens tijdig een klacht naar de kamer moeten laten uitgaan. Dat heeft zij niet gedaan.

5.3 Klager voert verder aan dat advocaat [ ] had moeten aangeven dat zij de zaak niet aan mocht en kon nemen, omdat de klacht is gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor van haar vader.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. E. Diepraam en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.