ECLI:NL:TGDKG:2018:117 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655361 / DW RK 18/528

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:117
Datum uitspraak: 17-10-2018
Datum publicatie: 02-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/655361 / DW RK 18/528
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot wraking gericht tegen medewerkers, leden van de kamer en het tuchtgerecht als geheel. Afdoening buiten zitting. Met betrekking tot de wrakingsgronden waarbij een beroep wordt gedaan op het EVRM en de onafhankelijke en onpartijdige behandeling door de tuchtrechters wijst de Wrakingskamer op vaststaande jurisprudentie van het EHRM. Voor zover het verzoek is gericht tegen de secretaris, medewerkers en niet met de behandeling van de zaak van klager belaste leden, en het hele tuchtgerecht, wordt klager niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het verzoek is gericht tegen de tuchtrechters die belast zijn met de behandeling van het door verzoeker ingediende verzetschrift, geldt dat de in het verzoek omschreven gronden niet voldoen aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten. Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek met toepassing van de antimisbruikbepaling..

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het op 9 oktober 2018 schriftelijk gedane en onder zaaknummer C/13/655361 / DW RK 18/528 ingeschreven verzoek van:

[     ],

wonende te [     ],

verzoeker,

welk verzoek strekt tot wraking van:

a)     [     ], senior administratief medewerkster,

b)     [     ], senior administratief medewerkster,

c)     de secretaris van de kamer,

d)     de secretaris van de zitting waarop het verzet van verzoeker zal worden behandeld,

e)     mr. C.W. Inden, die de beslissing heeft gegeven waartegen het verzet zich richt

f)      mr. D. Bode, mr. E. Diepraam en M.W. de Ruijter, leden belast met de behandeling van het door verzoeker ingestelde verzet;

g)     alle overige soorten (plv) tuchtrechters en gerechtsambtenaren, die de zaken van verzoeker mede hebben behandeld.

1. Verloop van de procedure

1.1. Een door verzoeker tegen een gerechtsdeurwaarder ingediende en onder zaaknummer C/13/62515 / DW RK 17/247 geregistreerde klacht is door de voorzitter van de kamer bij beslissing van 21 november 2017 kennelijk ongegrond verklaard.

1.2. Tegen voornoemde beslissing heeft verzoeker bij faxbrief van 5 december 2017 verzet ingesteld. Die zaak staat geregistreerd onder nummer C/13/621311 / DW RK 17/1205. De behandeling van het verzet is bepaald op 9 oktober 2018.

1.3. Bij faxbrief van 9 oktober 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan, welk verzoek bij faxbrief van 10 oktober is aangevuld.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

2.1 Voor zover dit door de Wrakingskamer uit het moeilijk te doorgronden, want in onduidelijke bewoordingen en samenhang opgestelde verzoek tot wraking kan worden opgemaakt, legt verzoeker aan het verzoek het volgende ten grondslag.

2.2 Op het verzoek zijn van toepassing de enig juiste, gewijzigde en uitgebreide versie van artikel zes, eerste lid, van het EVRM, en de dienovereenkomstig gewijzigde, daarmee samenhangende c.q. daaraan verwante bepalingen in het EVRM en in andere mensenrechtenverdragen waarvoor Nederland heeft getekend. In die versie staan de kwalitatieve eisen vermeld die aan een eerlijk proces en het behandelend gerecht, dus ook aan alle onderdelen en alle soorten gerechtsambtenaren daarvan, worden gesteld.

2.3 De behandeling van zaken door het tuchtgerecht voldoet niet aan het bepaalde in artikel 6 EVRM. Het tuchtgerecht en de bijbehorende behandeling verloopt niet eerlijk, de tuchtrechters zijn niet onafhankelijk en niet onpartijdig.

2.4 Een meerderheid van de kamer die het verzet van verzoeker behandelt, bestaat uit leden van de KBvG.

2.5 Uit de van de kamer ontvangen schrifturen blijkt niet welke van de daarin verwoorde (rechts-)handelingen en overige uitingen door tuchtgerechtsambtenaren zijn verricht of gedaan, en welke tuchtrechters of andere gerechtsambtenaren daarmee zijn belast.

2.6 De nationale wettelijke voorschriften inzake verschoning en wraking van rechters, zijn niet identiek voor alle nationale rechtsgebieden en ook niet conform de behandelingscriteria van het EVRM.

2.7 De nationale wettelijke voorschriften inzake verschoning en wraking van rechters, zijn niet tevens van overeenkomstige toepassing op gerechtsambtenaren, die niet met rechtspraak zijn belast, terwijl zij die zaken wel degelijk mede behandelen.

2.8 Niet alle geanonimiseerde beslissingen op wrakingsverzoeken worden openbaar gemaakt en met de wel openbaar gemaakte beslissingen wordt niet het algemeen belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling van de rechtsstaat Nederland gediend.

2.9 Geen van de gerechtsambtenaren (die onderhavige zaken (mede) behandelen) is privé en persoonlijk geconfronteerd geweest met de behandeling die verzoeker heeft ondervonden en waardoor hij gedwongen werd klachten in te dienen.

2.10 Sedert 1 januari 1994 worden alle soorten toegenomen arbeidsrechtelijke, financiële en organisatorische ongenoegens door rechterlijke ambtenaren in hun nadeel afgewenteld op rechtzoekenden.

2.11 Door verzoekers ingediende wrakingsverzoeken worden impliciet of expliciet getoetst aan bepalingen in de (restanten van de) nationale Grondwet inzake de rechterlijke macht, die nog steeds niet conform het EVRM luiden, achterhaald, ontmaskerd, bedrieglijk en misleidend jegens verzoekers zijn, en krampachtig worden gehandhaafd, met als voorbeeld dat verzoekers worden gedwongen te vermoeden dat rechter onpartijdig en onafhankelijk is.

2.12 Beslissingen op ingediende verschonings- en wrakingsverzoeken, zelfs in de vigerende onjuiste, onrechtmatige, versie van artikel zes eerste lid van het EVRM ca., worden genomen door, en toegeschreven aan, een onzuiver bepaalde entiteit van (tucht)gerechtsambtenaren.

2.13 In het louter voor hun rechtsbescherming bedoelde nationale wrakingsrecht worden de verzoeken van verzoekers impliciet- en/of expliciet beoordeeld als onrechtmatige pogingen om de voortgang van het proces af te remmen, te frustreren, welke beoordeling getuigt van een ongehoorde gerechtelijke hooghartigheid, laaghartigheid jegens, en daaruit voortvloeiende minachting van verzoekers en rechtspsychologie, omdat de drempels die door verzoekers moet worden overschreden onterecht en uiterst hoog zijn en telkens worden verhoogd door nationale nep-regelgeving, zoals protocollen, richtlijnen, en dergelijke.

2.14 Verzoekers worden in tuchtgedingen als klager(s) gekwalificeerd; die kwalificatie was en is onrechtmatig wegens de daaraan in het nationale, zowel publieke als private, maatschappelijke verkeer verbonden negatieve connotatie door, bruto en per saldo, niet aan die verzoekers te verwijten resp. verwijtbare feiten en omstandigheden.

2.15 Verzoekers worden door de huidige internationale en nationale regelgeving, stelselmatig en systematisch, op manieren die typisch zijn voor de nationale juristenindustrie, met maximale omkering en verzwaring van de bewijslast van het recht op die internationale fundamentele basisrechten geconfronteerd.

3. De beoordeling van het verzoek

3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. 

3.2. Bij de beoordeling van het verzoek staat voorop dat de (plaatsvervangend-) voorzitter en leden van de kamer uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat zij jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.3. Met betrekking tot de wrakingsgronden waarbij een beroep wordt gedaan op art. 6 EVRM, wijst de Wrakingskamer op vaststaande jurisprudentie van het EHRM. Daarin is onder meer beslist dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling van tuchtzaken rechtvaardigt dat de tuchtcolleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit feit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de tuchtcolleges. De wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn) en de wrakingsregeling biedt voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de leden van een tuchtgerecht. Bovendien bestaat de kamer in meerderheid uit voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht hetgeen een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van een tuchtklacht (ECLI:NL:TGDKG:2016:161). De gronden onder 2.2. en 2.3 treffen geen doel.

3.4. Verder kan het rechtsmiddel van wraking op grond van de wet enkel worden aangewend tegen de (rechtsprekende) leden van de kamer die een zaak van verzoeker in behandeling hebben, niet tegen de secretaris noch tegen medewerkers van de administratie. Het verzoek voor zover gericht tegen de hiervoor onder a) tot en met d) genoemde personen dient niet ontvankelijk te worden verklaard.

3.5. Dat geldt ook voor het verzoek gericht tegen mr. C.W. Inden. Hiervoor geldt dat op grond van de wet een verzoek tot wraking alleen kan worden gedaan tegen een rechter die een zaak van een partij in behandeling heeft. Mr. Inden heeft geen zaak van verzoeker in behandeling. Zijn bemoeienis met de klacht van verzoeker is geëindigd met het geven van de voorzittersbeslissing waartegen verzoeker verzet heeft gedaan.

3.6. Wraking van een (tucht-)college als geheel, door wraking van alle (overige soorten tuchtgerechtsambtenaren is niet mogelijk (HR 18 december 1998, NJ 1999, 271) zodat het wrakingsverzoek voor zover het is gericht tegen de onder g) genoemde soorten tuchtrechters en gerechtsambtenaren eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3.7. De grond onder 2.4 berust kennelijk op een verkeerde lezing door verzoeker van de daarop betrekking hebbende artikelen in de Gerechtsdeurwaarderswet. Uit artikel 35 lid 2 en lid 3 daarvan volgt dat de kamer bestaat uit negen leden van de  rechterlijke macht en zes leden gerechtsdeurwaarders. De kamer die de klachten en verzetzaken behandelt, bestaat uit twee leden van de rechterlijke macht, van wie er één als voorzitter fungeert, en één lid-gerechtsdeurwaarder.

3.8. Resteert het verzoek gericht tegen de onder f) genoemde tuchtrechters die belast zijn met de behandeling van het door verzoeker ingediende verzetschrift. Daarvoor geldt dat een wrakingsverzoek deugdelijk gemotiveerd moet zijn ten aanzien van iedere rechter op wie het betrekking heeft. De in het verzoek omschreven gronden als hiervoor vermeld onder 2.5 tot en met 2.15 voldoen niet aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten. Het betreft slechts algemene, deels onbegrijpelijke veronderstellingen en argumenten die blijk geven van kritiek op de nationale en internationale wetgeving, wetgeving met betrekking tot wrakings- en verschoningsverzoeken, publicatie van beslissingen en de zienswijze van verzoeker op de wijze waarop wrakingsverzoeken worden beoordeeld. Er is sprake van ongefundeerde achterdocht, argwaan en wantrouwen jegens de leden van de kamer en leden van de rechterlijke macht in het algemeen.

3.9 Uit rechtspraak van het EHRM valt af te leiden dat de hoofdregel dat een verzoeker op een verzoek tot wraking dient te worden gehoord alleen geldt indien sprake is van een wrakingsverzoek dat - in de bewoordingen van het EHRM - "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit". Nu hier sprake is van een verzoek waarvan onmiddellijk duidelijk is dat het van elke grond ontbloot is omdat het is gericht tegen personen die niet kunnen worden gewraakt, dan wel niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk verzoek worden gesteld, kan een mondelinge behandeling van het verzoek dan ook achterwege blijven.

3.10 Nu het middel van wraking door verzoeker lichtvaardig, immers zonder enige kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de Wrakingskamer sprake van misbruik van procesrecht. Daarbij wordt meegewogen dat de kamer bestaat uit negen leden rechterlijke macht en zes leden gerechtsdeurwaarders. Nu door verzoeker alle leden van de kamer zijn gewraakt en een verzoek tot wraking dient te worden behandeld door leden van de kamer die niet met de behandeling van klachten van verzoeker zijn belast, dient dit patroon te worden doorbroken. Dit om te voorkomen dat lopende tuchtprocedures stil komen te liggen.

3.11 De kamer zal daarom op grond van artikel 37 lid 13 van de Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering om die reden bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker gericht tegen leden van de kamer belast met de behandeling van de zaak waarin het onderhavige verzoek is gedaan, niet in behandeling zal worden genomen.

4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;

-        bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker gericht tegen leden van de kamer belast met de behandeling van de zaak waarin het onderhavige verzoek is gedaan, niet in behandeling zal worden genomen..

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.