ECLI:NL:TGDKG:2018:116 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/654507 / DW RK 18/507

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:116
Datum uitspraak: 16-10-2018
Datum publicatie: 02-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/654507 / DW RK 18/507
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot wraking met acht gronden waaronder de inhoudelijke behandeling van de zaak, de door de kamer gevolgde procedure en een algemene beschouwing ten aanzien van de partijdigheid van de kamer. De Wrakingskamer is van oordeel dat de aangevoerde gronden niet afzonderlijk en ook niet in samenhang bezien grond opleveren voor feiten en/of omstandigheden die erop duiden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen leiden. Het verzoek wordt afgewezen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het bij brief van 21 september 2018 en onder zaaknummer C/13/654507 / DW RK 18/507 geregistreerde verzoek van:

[     ] ,

gevestigd te [     ],

verzoekster,

gemachtigde [     ],

welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.W. Inden in zijn hoedanigheid van voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders die is belast met de behandeling van een door verzoekster ingesteld verzet tegen een beslissing van een plaatsvervangend- voorzitter. Mr. Inden wordt hierna verder aangeduid met: de tuchtrechter.

1. Verloop van de procedure

1.1.      De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:

-      Het wrakingsverzoek van 21 september 2018;

-      Een van de behandeling ter zitting van 21 september 2018 opgemaakt proces-verbaal met aangehecht door de gemachtigde van verzoekster overgelegde spreekaantekening en een pleitnota van de gerechtsdeurwaarder;

-      Een e-mail van de gemachtigde van verzoekster d.d. 12 oktober 2018 met een verzoek om uitstel van de behandeling;

-      Een e-mail van de gemachtigde van verzoekster van 16 oktober 2018 in reactie op de bij brief van 15 oktober 2018 aan hem door de Wrakingskamer medegedeelde afwijzende beslissing op het verzoek om aanhouding.

1.2.      De tuchtrechter heeft niet in de wraking berust.

1.3.      Het verzoek is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2018, alwaar de tuchtrechter is verschenen. De Wrakingskamer heeft de rechter gehoord waarna de behandeling is gesloten. Na de behandeling is direct mondeling beslist op het verzoek, welke beslissing per e-mail door de secretaris aan de gemachtigde van verzoekster en de rechter is medegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2. Achtergrond

2.1.      Bij de kamer is door [     ] (hierna verder: verzoekster) een klacht ingediend, welke klacht staat geregistreerd onder zaaknummer C/13/626426 / DW RK 17/355. Bij voorzittersbeslissing van 30 januari 2018 is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.

2.2.      Tegen de beslissing van 18 januari 2018 heeft verzoekster verzet ingesteld. Dit verzet, dat staat geregistreerd onder zaaknummer C/13/643304 / DW RK 18/82, is behandeld ter zitting van 21 september 2018 door een combinatie waarvan de tuchtrechter als voorzitter optrad. Na sluiting van de behandeling ter zitting is aan de gemachtigde van verzoekster medegedeeld dat op 26 oktober 2016 uitspraak zal worden gedaan.

2.3.      Bij brief van 21 september 2018 heeft de gemachtigde van verzoekster de tuchtrechter gewraakt. De behandeling van het verzoek is bepaald op 16 oktober 2018. Een verzoek om aanhouding van die behandeling is door de Wrakingskamer bij gemotiveerde beslissing van 15 oktober 2018 afgewezen. Tegen die beslissing heeft de gemachtigde van verzoekster bij e-mail van 16 oktober 2018 bezwaar gemaakt en heeft wederom verzocht een andere datum voor de zitting te bepalen.

3. Het (tweede) verzoek om aanhouding.

3.1.      Op het eerste verzoek om aanhouding van de behandeling heeft de Wrakingskamer overwogen dat aan de gemachtigde van verzoekster bij brief van 24 september 2018 namens de kamer is medegedeeld dat hij er rekening mee dient te houden dat het verzoek op een datum waarop de kamer zit, zal worden behandeld. In die brief is onder meer als mogelijke datum van behandeling genoemd 16 oktober 2018. Op die brief heeft de kamer van de gemachtigde van verzoekster niet gereageerd. Op 5 oktober 2018 is de gemachtigde van verzoekster een oproep verzonden voor de behandeling van het wrakingsverzoek. Ook op die oproep heeft de gemachtigde niet (direct) gereageerd, hetgeen gezien de datum van zijn vertrek naar het buitenland wel op zijn weg had gelegen. Verder heeft de Wrakingskamer overwogen dat de wet een voortvarende behandeling van het verzoek voorschrijft. Die voortvarende behandeling maakt dat degene die wraakt er rekening mee moet houden dat op korte termijn een zitting plaats zal vinden en dus bereid moet zijn om zijn agendaprioritering aan te passen. De niet eerder aangekondigde verhindering alsmede de opgave van verhinderdata, waardoor de gemachtigde van verzoekster de gehele maand oktober verhinderd is, maakt die voortvarende behandeling onmogelijk. Op voormelde gronden is het verzoek afgewezen.

3.2.      De door de gemachtigde van verzoekster in zijn e-mail van 16 oktober 2018 aangevoerde bezwaren maken de eerder genomen beslissing niet anders. Dat geldt temeer nu de datum waarop de gemachtigde zijn ticket had geboekt, op 26 september 2018, met het oog op de inhoud van de brief van 24 september 2018 tot een reactie van zijn kant had moeten leiden. Bijvoorbeeld door mede te delen dat de in die brief genoemde datum van 16 oktober 2018 voor hem geen optie was. In plaats van dit aan de kamer mede de delen, is de gemachtigde zonder enig nader bericht van zijn kant naar het buitenland vertrokken.

4. De gronden van het verzoek

Samengevat zijn door verzoekster de navolgende gronden aan het verzoek ten grondslag gelegd.

4.1.      Zowel in het verzetschrift als in de aantekeningen tijdens behandeling is de beslissing van de voorzitter gemotiveerd weersproken. Daarin is aannemelijk gemaakt dat de tuchtklacht wel degelijk ontvankelijk is. Verzoekster was als klaagster gerechtigd om de gerechtsdeurwaarders aan te klagen.

4.2.      Tijdens behandeling van het verzet had de voorzitter eerst moeten beslissen of het verzet wel of niet ontvankelijk was. Door dit niet te doen acht verzoekster zich benadeeld. Indien verzoekster ontvankelijk wordt verklaard in haar verzet, wordt de zaak direct inhoudelijk behandeld. Er zijn wel enkele vragen gesteld maar de zaak is niet inhoudelijk behandeld. Hierdoor is verwarring ontstaan in de procedure.

4.3.      Tijdens de behandeling werd door beklaagde gerechtsdeurwaarders en de leden van de kamer opgemerkt dat de klacht is ingediend voordat er beslag is gelegd. Toen verzoekster probeerde dit standpunt te betwisten, heeft de voorzitter geweigerd om de betwisting aan te horen. In het klacht- en verzetschrift en in de aantekeningen is dit standpunt reeds en uitvoerig aangegeven. De klacht is door verzoekster ingediend om haar eigen belangen te behartigen.

4.4.      Onderdeel 7 van de aantekeningen is door de kamer onbehandeld gelaten. In dat onderdeel klaagt verzoekster erover dat zij door de kamer buiten de procedure is gehouden. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder is door de kamer achtergehouden met als doel dat klaagster dit verweer niet zou kunnen bestrijden.

4.5.      Klachtonderdeel 9 van de aantekeningen is eveneens onbehandeld gelaten. In dat onderdeel stelt verzoekster dat er sprake is van belangenverstrengeling, nu een van de beklaagde gerechtsdeurwaarders lid is van de kamer en deelneemt aan klachtbehandelingen. Dit lid kan de andere leden en de voorzitter van de kamer beïnvloeden. Noch het college, noch de voorzitter heeft daarin aanleiding gezien zich te verschonen.

4.6.      Onder de punten 10 en 11 van de aantekeningen, heeft verzoekster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders berucht zijn en  meermalen buiten hun boekje zijn gegaan met als enig doel het genereren van inkomsten. De beslagen goederen zijn ondanks verzoek daartoe niet opgehaald en het beslag is ook niet opgeheven. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders hun bevoegdheid misbruikt om kosten te innen. De voorzitter wilde deze nieuwe klacht niet behandelen. Daarop is door verzoekster aangegeven dat hiervoor een andere klacht zal worden ingediend. De inleidende klacht is door de voorzitter onbehandeld gelaten.

4.7.      Verzoekster is van mening dat de kamer overduidelijk partijdig handelt. De kamer kent de beklaagde collega’s en wenst hen te steunen. De kamer maakt misbruik van macht en van haar monopolie positie. Verzoekster wordt door de gerechtsdeurwaarders benadeeld, de kamer laat verzoekster tijd- en kosten besteden en kosten maken in een klachtprocedure en verklaart uiteindelijk de klacht ongegrond of niet ontvankelijk, hetgeen reeds was besloten. De kamer onderzoekt alleen die punten welke zij in haar motivatie wenst te gebruiken en het rest blijft ongelezen.

4.8.      De gemachtigde van verzoekster werd door de voorzitter geconfronteerd met de vraag waarom de klacht door een medewerkster van verzoekster is ingediend en niet door de gemachtigde zelf. De gemachtigde heeft als antwoord gegeven dat iedere medewerker of bestuurder van verzoekster bevoegd is om de klachtzaak en het belang van het bedrijf te behartigen. De gemachtigde is verbaasd waarom de voorzitter dezelfde vraag niet aan beklaagden heeft gesteld. Ook zij werden vertegenwoordigd door een gemachtigde. Verzoekster meent dat de kamer alles van tevoren beslist en een ritueel maakt van de zaakbehandeling.

Om bovengenoemde redenen verwacht verzoekster geen onpartijdige, volledige en rechtmatige beslissing.           

5. De gronden van de beslissing

5.1.      Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. 

5.2.      Bij de beoordeling van het verzoek staat voorop dat de (plaatsvervangend-) voorzitter en leden van de kamer uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat zij jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

5.3.      De grond onder 4.1. betreft de inhoudelijke behandeling van de zaak waarover de Wrakingskamer geen oordeel mag geven.

5.4.      De grond onder 4.2. betreft de door de kamer gevolgde procedure. Ook dit is niet ter beoordeling van de Wrakingskamer anders dan verzoekster erop te wijzen dat in de uitnodiging van de behandeling van het verzet duidelijk staat vermeld dat op praktische gronden de klacht alsmede het verzet gelijktijdig worden behandeld. Van verwarring kan dus geen sprake zijn. In elk geval is dit geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

5.5.      De grond onder 4.3. grond betreft eveneens de inhoudelijke behandeling van de zaak. In het proces-verbaal van de behandeling zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor dit standpunt van verzoekster. Van een objectieve vrees voor onpartijdigheid van de tuchtrechter evenmin.

5.6. De grond onder 4.4. betreft de door de kamer gevolgde procedure. Dat is geen op de gewraakte tuchtrechter toegesneden grond. De Wrakingskamer wijst erop dat de door de kamer gevolgde procedure de toets der kritiek doorstaan (ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9405). Uit het proces-verbaal van de zitting volgt verder dat de gemachtigde van verzoekster de pleitaantekeningen heeft voorgedragen en dat punt ter zitting naar voren is gebracht. Het is vervolgens aan de kamer die het verzet beoordeeld om in de beslissing al dan niet op dit punt in te gaan. Van een objectieve vrees voor onpartijdigheid van de tuchtrechter is naar het oordeel van de Wrakingskamer geen sprake.

5.7.      Het voorgaande geldt ook voor de onder 4.5. aangevoerde grond. Ten overvloede wijst de Wrakingskamer op vaststaande jurisprudentie van het EHRM. Daarin is onder meer beslist dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling van tuchtzaken rechtvaardigt dat de tuchtcolleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit feit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de tuchtcolleges. De wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn) en de wrakingsregeling biedt voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de leden van een tuchtgerecht. Bovendien bestaat de kamer voor gerechtsdeurwaarders in meerderheid uit voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht hetgeen een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van een tuchtklacht.

5.8.      De grond onder 4.6. betreft wederom de inhoudelijke behandeling van de zaak. De grond als vermeld onder 6 borduurt namelijk voort op de in de aantekeningen van de gemachtigde van klaagster onder 10 en 11 genoemde punten. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt ook hier dat de gemachtigde van verzoekster de pleitaantekeningen heeft voorgedragen en dat deze punten ter zitting naar voren zijn gebracht. Het is vervolgens aan de kamer die het verzet beoordeeld om in de beslissing al dan niet op die punten in te gaan. Van een objectieve vrees voor onpartijdigheid van de tuchtrechter is naar het oordeel van de Wrakingskamer ook op dit punt geen sprake.

5.9.      De grond onder 4.7 betreft een algemene beschouwing ten aanzien van de partijdigheid van de kamer. Dat de kamer overduidelijk partijdig handelt volgt uit het voorgaande niet. Dat de voorzitter een volgens verzoekster vreemde vraag heeft gesteld, doet hieraan niet af. De gemachtigde van verzoekster heeft de vraag beantwoord en waarom dit een feit of omstandigheid is waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden, is door verzoekster niet duidelijk gemaakt. De grond onder 4.8 faalt eveneens.

6.         Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de aangevoerde gronden niet afzonderlijk en ook niet in samenhang bezien grond opleveren voor feiten en/of omstandigheden die erop duiden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen leiden. Het door verzoeker gestelde levert evenmin  de objectief te rechtvaardig vrees op voor de schijn daarvan.

7.         Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Wrakingskamer :

-        wijst het verzoek tot wraking af;

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, voorzitter, mr. Ch. A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018 in  tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.