ECLI:NL:TGDKG:2018:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/649018 / DW RK 18/296

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:113
Datum uitspraak: 21-12-2018
Datum publicatie: 02-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/649018 / DW RK 18/296
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De klacht betreft het aanmanen en sommeren in een volgens klager al gesloten dossier. De klacht is door de voorzitter als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 december 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 15 mei 2018 met zaaknummer C/13/637953 / DW RK 17/1076 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/649018 / DW RK 18/296 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 31 oktober 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen op 29 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 15 mei 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 mei 2018. Bij e-mail van 4 juni 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 9 november 2018 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 december 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij klager opeens heeft aangemaand en gesommeerd in een dossier dat al was gesloten. Klager vindt dit onredelijk en misbruik van (beslag/executie) bevoegdheid.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klager bij vonnis van 1 juni 2011 bij verstek is veroordeeld. Klager is tegen deze veroordeling in verzet gegaan, waarna het verzet van klager bij vonnis van 30 maart 2016 niet-ontvankelijk is verklaard. Ook hoger beroep mocht klager niet baten; bij arrest van 4 juli 2017 is het bestreden vonnis bekrachtigd, waardoor de veroordeling (tot betaling van een som) is blijven (be)staan en daarmee ook de titel die ten uitvoer gelegd kan worden. Ten aanzien daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder met het aanmanen c.q. sommeren van klager zich aan zijn, op hem rustende, ministerieplicht gehouden. Dit houdt in dat indien hem wordt verzocht ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten, en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, daarmee automatisch de verplichting ontstaat tot het verrichten van de ambtshandeling. Van enig tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen is daarbij niet gebleken. Evenmin van misbruik van bevoegdheid.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft bevestigd dat het dossier op enig moment gesloten is geweest. Dit is gebeurd in een periode toen een ander gerechtsdeurwaarderskantoor ([     ]) de vordering bij klager heeft proberen te innen. Het dossier is gesloten omdat het niet mogelijk bleek om de vordering op klager te verhalen. Maar dat heeft geenszins betekend dat het recht om de vordering op te eisen daarmee ook is komen te vervallen. De schuldeiser behoudt het recht, binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijnen, de vordering op een later moment (en eventueel door tussenkomst van een andere gerechtsdeurwaarder) op te eisen. Daarvan is hier sprake. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is bij deze gang van zaken niet gesteld noch gebleken.

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat indien klager het nalaat vrijwillig aan de inhoud van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel (het vonnis) te voldoen, de gerechtsdeurwaarder bevoegd is om beslag leggen. Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Als klager hier niet mee eens is geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een algemene regeling met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet met de beslissing van de voorzitter eens. Hij had met [     ] een betalingsregeling afgesproken die hij is nagekomen tot deze is stopgezet. Klager heeft diverse aangetekende brieven aan [     ] verzonden waarop nooit is gereageerd. Vervolgens heeft Hoist de vordering gekocht. Klager is van mening dat hij is opgelicht. Klager heeft nooit zaken met Hoist gedaan en wil dat de zaak opnieuw bekeken wordt.  Uit de bevestiging dat het dossier was gesloten mocht klager afleiden en mocht hij erop vertrouwen dat de vordering niet meer op hem verhaald zou worden. Door hier geen enkele rekening mee te houden en beslag te leggen heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid en heeft hij misbruik gemaakt van (beslag)recht

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Dat klager in het verleden met [     ] een regeling had, kan niet aan Hoist als de rechtsopvolger van [     ] worden tegengeworpen. Dat klager nooit zaken met Hoist heeft gedaan, laat onverlet dat Hoist een (restant van een) vordering koopt. Uit de bevestiging dat het dossier bij de deurwaarder was gesloten mocht klager niet méér afleiden dan dat de pogingen tot incasseren voor dat moment werden gestaakt. Klager mocht het niet zo begrijpen dat door de schuldeiser afstand werd gedaan van zijn vorderingsrecht. De kamer is het eens met hetgeen de voorzitter daarover heeft overwogen als hiervoor onder 5.2 vermeld.

7.2 De in verzet tegen de beslissing van de voorzitter aangevoerde gronden leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

8. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. E. Diepraam en A.M. Maas leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.