ECLI:NL:TGDKG:2018:108 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/628485 / DW RK 17/485

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:108
Datum uitspraak: 21-12-2018
Datum publicatie: 02-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/628485 / DW RK 17/485
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het niet ingaan op diverse verzoeken en het dreigen en intimideren door een medewerkster. De kamer overweegt dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder klaagster erop heeft gewezen dat zij zich voor een verzoek voor een afkoelingsperiode had moeten wenden tot de gemeente, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Ook is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder klaagster heeft medegedeeld dat haar verzoek om een regeling door zijn opdrachtgever was afgewezen. De kamer verklaart die klachtonderdelen gegrond, legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op en verklaart het andere klachtonderdeel ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 december 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/628485 / DW RK 17/485 van:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 8 mei 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Bij brief ingekomen op 29 juni 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. De gerechtsdeurwaarders hebben medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 9 november 2018 waar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 21 december 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is belast met de tenuitvoerlegging van een ten nadele van klaagster gewezen vonnis.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     de gerechtsdeurwaarders niet zijn ingegaan op haar verzoek om een wettelijke pauze van zes maanden;

b)     de gerechtsdeurwaarders haar verzoek om een betalingsregeling niet hebben behandeld;

c)     een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor haar heeft bedreigd en geïntimideerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen [     ] gerechtsdeurwaarders. Dat is de naam van een kantoor en op grond van de wet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een kantoor geldt volgens vaste rechtspraak dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Nu geen stukken zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door klaagster verweten gedragingen, worden de aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Onderzocht dient te worden of er gehandeld is in strijd met de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a begrijpt de kamer uit de klacht en het verweer van de gerechtsdeurwaarders dat klaagster een beroep doet op het zogenaamde “breed moratorium”. Ingevolge artikel 2, lid 2, van het Besluit breed moratorium dient klaagster zich voor een verzoek voor een afkoelingsperiode wenden tot de gemeente waar zij woonachtig is, waarna -als het verzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen- de gemeente een verzoek kan doen bij de rechtbank om het gewenste moratorium van toepassing te verklaren. Niet gebleken is dat klaagster dit heeft gedaan, echter evenmin is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder klaagster daarop heeft gewezen. Dat had wel op hun weg gelegen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b geldt dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever waarvoor diens instemming is vereist. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat het gedane voorstel hun opdrachtgever niet van gedachten heeft kunnen veranderen omdat klaagster eerdere regelingen niet is nagekomen en het aangeboden bedrag niet in verhouding staat tot de hoogte van de vordering. Omdat nergens uit blijkt dat dit aan klaagster is medegedeeld en niet is weersproken dat klaagster op 14 april 2017 bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarders op bezoek is geweest, dient ook dit klachtonderdeel gegrond te worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis verder ten uitvoer te leggen. Rechtsmaatregelen van een gerechtsdeurwaarder zijn ongetwijfeld imponerend, maar dit is niet te voorkomen. De stelling van klaagster dat een medewerker van de gerechtsdeurwaarders haar telefonisch heeft bedreigd, wordt door de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift uitdrukkelijk ontkend. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft, kan tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet worden vastgesteld en dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen 2 a en b gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend voorzitter, mr. E. Diepraam en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.