ECLI:NL:TDIVTC:2018:26 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/87

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:26
Datum uitspraak: 31-05-2018
Datum publicatie: 11-01-2019
Zaaknummer(s): 2017/87
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten  met betrekking tot een hond  qua onderzoek en diagnostiek tekort te zijn geschoten , naast dat hij het dier niet heeft gevaccineerd tegen kennelhoest. Ongegrond.    

X,          klager,

tegen

Y,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 22 maart 2018.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij met betrekking tot de hond van klager qua onderzoek en diagnostiek tekort is geschoten en dat hij het dier niet heeft gevaccineerd tegen kennelhoest. Behalve tegen beklaagde, had klager overigens in eerste instantie ook een klacht ingediend tegen een collega van beklaagde, ter griffie geadministreerd onder zaaknummer 2017/88, welke klacht ter zitting echter is ingetrokken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Duitse Herder, geboren op 27 oktober 2005.

3.2. In november 2015 is de hond met koorts en pijnklachten bij het lopen op de praktijk van beklaagde opgenomen geweest. Uit de stukken is gebleken dat er artrose in de rechter elleboog is vastgesteld, waarvoor de hond gedurende langere tijd structureel medicatie, onder meer Carporal, voorgeschreven heeft gekregen.

3.3. Op 10 april 2017 heeft klager beklaagde geconsulteerd omdat de hond erg mank liep en een zwelling onder de rechter elleboog werd geconstateerd. Beklaagde heeft na onderzoek de dosering Carporal verhoogd en een antibioticum en pijnstillende medicatie voorgeschreven, naast dat is geadviseerd dat de hond zou afvallen. In de weken hierna is er regelmatig telefonisch contact geweest tussen klager en de praktijk, waarbij overigens ook over de kosten is gesproken.

3.4. Bij een consult op 29 mei 2017 heeft controle van de betreffende poot plaatsgevonden en is de hond door beklaagde klinisch onderzocht en gevaccineerd (met Nobivac DHP en Lepto 4). Uit de patiëntenkaart volgt dat de hond nog behoorlijk mank liep, maar dat het een stuk beter ging, dat de zwelling verdwenen was, en dat de situatie voor de klager acceptabel was.

3.5. Begin juni 2017 is klager met zijn hond op vakantie naar Portugal gegaan. Aldaar kreeg de hond na enkele weken last van diarree. Klager heeft blijkens de patiëntenkaart op 26 juli 2018 telefonisch contact opgenomen met beklaagde en hem verzocht om antibiotica en pijnstillende medicatie aan zijn zoon mee te geven, omdat de betreffende poot weer iets dikker werd en de hond mank ging lopen. Blijkens de stukken heeft beklaagde geen medicatie meegegeven, maar wel de patiëntenkaart per e-mail doorgestuurd, zodat bij een eventueel bezoek aan een buitenlandse dierenarts het medicatiegebruik (Carporal en Cefabactin) bekend zou zijn.   

3.6. Op 10 augustus 2017 heeft klager, nog steeds verblijvend in Portugal, telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat de hond weer diarree had, maar daarnaast ook had gebraakt, niet wilde eten, slecht dronk en hoestte, in welke verband een Portugese dierenarts medicatie had voorgeschreven. Klager heeft tijdens dit gesprek zijn onvrede geuit over het feit dat beklaagde de hond bij het consult op 29 mei 2017 niet had gevaccineerd tegen kennelhoest.

3.7. Op 11 augustus 2017 heeft klager naar de praktijk gebeld omdat de in Portugal geconsulteerde dierenarts volgens klager zou hebben vastgesteld dat de hond vrij veel vocht in de buik en rondom het hart had en meerdere bulten c.q. tumoren op het lichaam.

3.8. In het verslag van de betreffende Portugese dierenarts staat vermeld: “Conclusions: On the abdominal ecography exam the dog named “Fusky” presented ascites with lymphadenopathy (enlarged mesenteric lymphnodes) and reactive mesenteric (hyperecogenic). Also, the right medial liver lobe was hyperplasic. No defined masses was observed. Differential diagnosis: heart disease, search for protein losses (urinary, diarrhea), abdominal inflammation (ex: peritonitis), diffuse neoplasm. The owners were advised to discard heart problems first and do also urinary tests. If those are normal the second step is to do an exploratory laparotomy to investigate the cause of ascites and do biopsies.”

3.9. Uit de patiëntenkaart van beklaagde volgt dat met klager is besproken dat hij het beste met de buitenlandse dierenarts over de prognose kon overleggen en dat beklaagde voor de buitenlandse collega desgewenst beschikbaar was voor overleg.

3.10. Op 14 augustus 2017 is er telefonisch overleg geweest tussen beklaagde en de Portugese dierenarts, die aangaf een röntgenfoto van de thorax en een echo van het hart  te willen maken. Beklaagde heeft hierover telefonisch met klager gesproken, die met nader onderzoek heeft ingestemd. In de patiëntenkaart d.d. 14 augustus 2017 van de dierenarts in Portugal staat vermeld: “The dog named “Fusky” on the echocardiographic exam showed a significant pericardial effusion. On the subjective exam, no significant masses were observed neither any wall alteration. However, due to the severe pericardial effusion the cardial function could not be properly evaluated and it should be assessed after the drainage procedure. The etiology of the pericardial effusion could be idiopathic, neplastic, trauma or rupture of the atrium wall. Was advised to the owners to drain the pericardial effusion and after exam the fluid and repeat the echocardiography exam. The owners didn’t want any other procedure, euthanasia was the final decision.”

3.11. Naar aanleiding van de uitkomsten van onder meer het röntgen- en  echografisch onderzoek bij de Portugese dierenarts, is geconcludeerd dat verdere behandeling niet zinvol was en is besloten tot euthanasie. De volgende dag, op 15 augustus 2017, heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen partijen, waarbij beklaagde het verwijt is gemaakt in zijn onderzoeken en diagnostiek tekort te zijn geschoten. Eind augustus 2017 heeft nog een gesprek op de praktijk plaatsgevonden, dat echter niet tot een vergelijk heeft geleid, waarna klager de onderhavige tuchtprocedure heeft geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht is dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of de meest optimale zorg is verleend, maar dat als criterium wordt aangehouden of de dierenarts in kwestie als redelijke bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.3. Klager heeft gesteld dat hij tijdens het consult op 29 mei 2017 zou hebben verzocht om een vaccinatie tegen kennelhoest (Nobivac KC), maar dat beklaagde dit zou hebben geweigerd vanwege de hoge leeftijd van de hond. Door beklaagde is daartegenover gesteld dat hij deze vaccinatie niet adviseert bij volwassen dieren als ze niet naar een pension of tentoonstelling gaan, maar ook niet weigert als de diereigenaar op een dergelijke vaccinatie staat. Gelet op de tegenstrijdige lezingen en gebrek aan bijkomend bewijs, kan door het college niet worden vastgesteld wat er tijdens het consult in dit verband precies is gevraagd c.q. gezegd. Bij deze stand van zaken is het vaste tuchtrechtspraak dat de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Gelet op de onduidelijkheid over de vraag of klager heeft gestaan op deze kennelhoest vaccinatie, is niet komen vast te staan dat beklaagde in deze pertinent weigerachtig is geweest. Hiernaast zijn de argumenten van beklaagde om bij volwassen, oudere honden alleen in specifieke situaties, wanneer ze in aanraking komen met veel andere honden, een advies tot vaccinatie tegen kennelhoest te geven tuchtrechtelijk niet verwijtbaar wordt geacht, en overigens niet kan worden geconcludeerd dat de hoestklachten die de hond in Portugal kreeg door een dergelijke vaccinatie hadden kunnen worden voorkomen. Dit klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

5.4. Uit de patiëntenkaart volgt dat er in de loop der tijd de nodige consulten vanwege diverse klachten op de praktijk bij beklaagde hebben plaatsgehad, met name ook vanwege de betreffende poot, die enkele keren ernstig geïnfecteerd is geweest. Het college kan beklaagde volgen waar is gesteld dat er te dier zake al eerder, eind 2015,  op een andere praktijk röntgenfoto’s waren  gemaakt en er geen meerwaarde werd gezien om nadien in dat kader herhaald (belastend) röntgenonderzoek te verrichten, indachtig dat de geconstateerde artrose in combinatie met de leeftijd van de hond de kreupelheid kon verklaren, waar de hond op zichzelf goed reageerde op de medicatie. Dat er een verdere directe aanleiding bestond tot ander specifiek nader onderzoek en dat daar meermaals door klager om zou zijn verzocht, is voor het college niet komen vast te staan. Het enkele feit dat de hond overgewicht had, was reeds sinds 2015 aan de orde, in welk verband ook bij het consult op 29 mei 2017 het advies tot afvallen is gegeven. Meer algemeen heeft beklaagde gewezen op de vorderende leeftijd van de (herders)hond en het feit dat ook de zogenoemde ‘body conditie score’ van het dier in de loop der tijd steeds verslechterde. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde dit kennelijk als een normaal en leeftijdsgebonden verschijnsel heeft geduid, waar bij het consult op 29 mei 2017 ook onvoldoende is gebleken van een extra forse gewichtstoename in een korte tijd of bijvoorbeeld van waarneembare of voelbare tumoren, naast dat naar het oordeel  van het college niet onlogisch is geweest dat eventuele uitingen van pijn en krampen e.d. kennelijk zijn geweten aan de artrose en de zwelling aan de poot, waar de hond voor werd behandeld.

5.5. Beklaagde heeft bij het consult op 29 mei 2017 vaccinaties toegediend en de betreffende poot van de hond beoordeeld, tevens onder meer naar het hart en de ademhaling geluisterd en de buik bevoeld, waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Omdat de zwelling op de poot geheel verdwenen was en het naar omstandigheden goed ging met de hond, is er op dat moment geen andere of extra medicatie voorgeschreven, hetgeen het college verdedigbaar acht. Dit geldt tevens voor het feit dat op dat moment geen aanleiding is gezien voor nader onderzoek, nu er geen specifieke symptomen waren die erop wezen dat de hond ernstig ziek was of tumoren had, zodat ook onvoldoende grond wordt gezien om beklaagde te verwijten dat hij niet negatief heeft geadviseerd met betrekking tot het mee op vakantie nemen van de hond.

5.6. Klager is begin juni 2017 met zijn hond op vakantie gegaan. Ruim twee maanden nadien is door de Portugese dierenarts onder meer geconstateerd dat er sprake was van pericard overvulling, vochtophoping (ascites), vergrote lymfeknopen en processen in de lever. Het college acht met beklaagde niet uitgesloten dat de pleurale effusie en de acute klachten zijn veroorzaakt door hartfalen vanwege het geconstateerde overvuld pericard. Beklaagde kan worden gevolgd in zijn redenering dat een dergelijk proces zich in korte tijd kan voltrekken, hetgeen hier niet is uitgesloten.  Uit de verslaglegging van de Portugese dierenarts is overigens niet specifiek kunnen blijken van lymfeklierkanker, hetgeen niet wegneemt dat voldoende is gebleken dat de hond dermate ziek was dat euthanasie een reële optie betrof. Concluderend staat voor het college echter niet vast dat er bij het consult op 29 mei 2017 voor beklaagde al duidelijk waarneembare symptomen waren die tot nader onderzoek noopten en in verband hadden kunnen worden gebracht met hetgeen twee maanden nadien door de dierenarts in het buitenland is vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het veterinair handelen van beklaagde verwijtbaar nalatig is geweest.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.