ECLI:NL:TDIVTC:2018:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/74

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:20
Datum uitspraak: 28-06-2018
Datum publicatie: 11-10-2018
Zaaknummer(s): 2017/74
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts handelt bij een röntgenlogische keuring van een paard niet overeenkomstig de redelijk bekwame beroepsuitoefening, onder meer door in het keuringsrapport voorbarig en zonder voorbehoud te noteren dat een fragment geen  probleem zou opleveren bij gebruik van het paard in de sport . Waarschuwing.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 26 april 2018. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

1.2. Ter zitting zijn partijen gehoord en heeft het college de zaak vervolgens enige tijd geschorst. Na die schorsing is aan partijen medegedeeld dat de beslissing op de klacht zou worden aangehouden, om eerst nader beraad te voeren en eventueel nader onderzoek c.q.  navraag te doen. Daarna is de zaak nog uitgebreid besproken en is het college tot de onderhavige uitspraak gekomen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, bij een röntgenologisch onderzoek van een paard en het de daarvan opgemaakte keuringsrapport veterinair onjuist c.q. onzorgvuldig te hebben  gehandeld. Meer specifiek wordt beklaagde verweten dat hij in het keuringsformulier ten aanzien van een geconstateerd fragment, naast het benoemen van een verkeerd been, zowel het minteken  (-) als het plusteken (+) heeft aangevinkt, dat hij met betrekking tot het fragment tevens een beoordelingsfout heeft gemaakt, dat hij klaagster tot twee keer toe een foutief rapport heeft toegezonden en dat hij heeft geweigerd met klaagster te communiceren om tot een oplossing van het tussen hen gerezen geschil te komen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een KWPN hengst die op het moment van de hier in het geding zijnde keuring twee  jaar oud was en blijkens het verhandelde ter zitting nog niet beleerd.   

3.2. Na een daartoe gemaakte afspraak heeft klaagster het paard op 20 februari 2017 aan beklaagde aangeboden met de opdracht een röntgenologische keuring uit te voeren. Beklaagde heeft röntgenfoto’s gemaakt en zijn bevindingen en conclusies daarover ingevuld in het keuringsrapport, zijnde het gebruikelijke onderzoeksrapport naar ontwerp van de Groep Geneeskunde van het Paard van de KNMvD. In het keuringsrapport wordt als doel van de keuring gebruik in de sport vermeld.

3.3. Met betrekking tot zijn onderzoek heeft beklaagde in het keuringsrapport onder het kopje “Fragmenten” bij Kootgewricht RA zowel het vakje ‘-‘ als het vakje ‘+’ aangevinkt, en daarnaast met de hand geschreven : ‘ingebed prox OCD-fx, sag kam -> geen probleem”. Beklaagde heeft als conclusie in het keuringsrapport genoteerd “rontg acceptabel” (röntgenologisch acceptabel).

3.4. In het klaagschrift wordt beschreven dat zich enkele maanden na de keuring een potentieel buitenlandse koper voor het paard aandiende, die, naar het college heeft begrepen, de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s elders heeft laten beoordelen, waar tot andere conclusies dan die van beklaagde werd gekomen. In verband hiermee heeft klaagster besloten de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s nog door twee andere dierenartsen te laten beoordelen, alsook zijn door een van deze twee dierenartsen opnieuw röntgenfoto’s gemaakt. 

3.5. Blijkens de stukken kwamen beide door klaagster benaderde dierenartsen, die overigens net als beklaagde erkend keuringsdierenarts paard zijn, tot de conclusie dat niet in het rechter achterbeen maar in het in het rechter voorbeen van het paard een OCD-fragment aanwezig was, dat is beschreven als ‘fors’ c.q. ‘groot’, waarbij een van hen adviseerde het fragment middels arthroscopie te verwijderen en de andere dierenarts concludeerde dat het een fragment betrof met een verhoogd risico, dat verwijderd kon worden. Voor zover klaagster heeft gesteld dat deze twee andere dierenartsen ook zouden hebben geconcludeerd dat het fragment los zou hebben gelegen en niet ingebed zou zijn geweest, blijkt dit niet uit hun schriftelijke verklaringen, zoals die door klaagster in het geding zijn gebracht. Desgevraagd heeft klaagster ter zitting verklaard dat deze dierenartsen dit haar wel mondeling hebben medegedeeld.

3.6. Op 17 juli 2017 heeft klaagster beklaagde per e-mail kenbaar gemaakt dat hij met betrekking tot de röntgenologische keuring van het paard een beoordelingsfout had gemaakt, doordat een verkeerd been in het rapport is aangewezen, er ten onrechte ter zake het  fragment zowel een minteken als een plusteken is aangevinkt en dat de conclusies in het keuringsrapport niet overeenkomstig de feitelijke situatie zijn geweest, waardoor het rapport niet correct en niet bruikbaar was. Klaagster heeft beklaagde verzocht de röntgenfoto’s opnieuw te beoordelen en haar een aangepast en correct keuringsrapport te doen toekomen.

3.7. Door beklaagde is erkend dat hij in het keuringsrapport met betrekking tot het fragment abusievelijk een verkeerd been heeft benoemd. Dienaangaande heeft hij het keuringsformulier aangepast, maar voor het overige niet. Klaagster ontving van beklaagde een nieuw keuringsrapport waarin onder het kopje “Fragmenten”, dit keer bij Kootgewricht RV, andermaal zowel het minteken als het plusteken stond aangevinkt, en daarnaast, met de hand geschreven, wederom stond vermeld : “ingebed prox OCD-fx, sag kam -> geen probleem”. Ook in dit ‘tweede’ keuringsrapport is als conclusie ingevuld: “rontg acceptabel”.

3.8. Klaagster heeft op 21 juli 2017 opnieuw een e-mail naar beklaagde gestuurd en daarin aangegeven dat het rapport nog steeds niet correct was en heeft zij nogmaals verzocht om het rapport aan te passen. Omdat beklaagde daar geen gehoor aan gaf en hij, naar klaagster heeft gesteld, ook niet reageerde op een verzoek om middels een persoonlijk gesprek tot een oplossing te komen, heeft klaagster besloten de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader stelt het college voorop dat niet wordt getoetst of het veterinair handelen van een in een tuchtprocedure betrokken dierenarts beter had gekund, maar dat als te toetsen criterium en uitgangspunt wordt aangehouden of de dierenarts in kwestie heeft gehandeld als van een redelijke bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Het paard werd die bewuste dag aan beklaagde aangeboden met de opdracht een röntgenologisch onderzoek te verrichten, in welk kader er door beklaagde 20 röntgenfoto’s zijn gemaakt. Er is niet verzocht om een klinische keuring en het is overigens niet ongebruikelijk dat door opdrachtgevers alleen om een röntgenologische keuring wordt gevraagd. Klaagster heeft gesteld dat zij tot de keuring heeft besloten in verband met een eventuele verkoop.

Ten aanzien van het in het keuringsrapport benoemde verkeerde been

5.3. Niet in geschil is dat beklaagde met betrekking tot het bedoelde fragment in het kootgewricht in het eerste keuringsrapport is uitgegaan van een onjuiste locatie, te weten RA (rechtsachter) waar dit RV (rechtsvoor) had behoren te zijn en dat beklaagde dit in het tweede naar klaagster toegezonden keuringsrapport heeft aangepast. Het betrof een vergissing die is hersteld en klaagster heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat deze kwestie verder buiten de beoordeling in de onderhavige tuchtzaak kan blijven.

Ten aanzien van het aanvinken van zowel het –teken als het + teken

5.4. Met klaagster is het college van oordeel dat het aanvinken in een keuringsformulier van zowel een ‘+’ als een ‘-‘ onder het kopje “Fragmenten” onjuist en niet overeenkomstig de redelijk bekwame beroepsuitoefening is, welke visie bij navraag overigens wordt ondersteund door Stichting Paard. De aan te vinken hokjes zien sec op de vraag of er wél of géén fragment aanwezig is, los van de vraag of, als er een fragment aanwezig is, dit al of niet een verhoogd risico meebrengt bij gebruik als sportpaard.

5.5. Er is óf een fragment zichtbaar, in welk geval een ‘+’ wordt aangevinkt, óf er is geen fragment zichtbaar, in welk geval een ‘-‘ wordt aangevinkt, waarbij het rapport rechts  naast de hokjes en ook op andere plaatsen, bijv. onder ‘overige opmerkingen’ voldoende ruimte laat voor een toelichting of voor opmerkingen, zoals door beklaagde overigens is gedaan. Aldus wordt het aanvinken van beide tekens door het college als onzorgvuldig alsook onwenselijk geoordeeld, al was het alleen maar omdat dit verwarring schept en onduidelijkheid in de hand werkt, hetgeen simpelweg vermeden kan worden door te volstaan met het aanvinken van één hokje. Voor zover beklaagde ter zitting heeft verklaard dat hij in het verleden in keuringsrapporten ter zake van een fragment vaker beide hokjes heeft aangevinkt en daar nimmer van  toetsingsinstanties opmerkingen over zou hebben gekregen, is zulks niet met bewijs gestaafd en doet zulks aan het oordeel van het college niet af.

Ten aanzien van de beoordeling van de röntgenfoto’s

5.6. Niet in geschil is en ook door het college is op basis van de röntgenfoto’s vastgesteld dat er een fors fragment in het betreffende kootbeen (RV) zichtbaar is. Waar de andere nadien door klaagster benaderde dierenartsen adviseerden tot arthroscopie, heeft beklaagde ten aanzien van het fragment in het keuringsrapport zonder enig voorbehoud ‘geen probleem’ genoteerd en daarmee dus geconcludeerd dat er in zijn visie geen belemmeringen waren voor gebruik in de sport. In verweer heeft beklaagde er nog op gewezen dat het fragment hoog op de sagitaal kam van het pijpbeen geprojecteerd zat, grotendeels buiten het articulaire vlak en ingebed.

5.7. Voor zover er al getwist zou kunnen worden over de vraag of dit fragment  ingebed zou zijn, geldt dat ook een ingebed fragment los kan raken. Weliswaar is zeker niet uitgesloten dat het fragment in de toekomst geen belemmering of verhoogd risico zou hoeven vormen voor gebruik als sportpaard, echter was iedere uitspraak hierover op het moment van de hier in het geding zijnde keuring louter speculatief en zou daar eerst feitelijk iets over kunnen worden gezegd, nadat het paard enige tijd zonder klinische problemen als sportpaard in gebruik zou zijn genomen. Mede in aanmerking genomen dat het hier om een tweejarige, onbeleerde hengst ging, heeft beklaagde naar het oordeel van het college dan ook te stellig en voorbarig in het rapport genoteerd dat het fragment geen probleem vormde, zonder enig voorbehoud te maken.

5.8.  Ten overvloede wordt overwogen dat, als dit paard voor verzekeringsdoeleinden zou zijn gekeurd, de situatie alsdan zou zijn geduid als osteochondrose van de kogel in de variant ‘contourdefect met fragment’, als beschreven op bladzijde 108 in het handboek ’De veterinaire keuring van het paard door Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, Barneveld en Van den Belt, Libre BV Leeuwarden, 2007’ . Het fragment en de locatie komen overeen met tekening ‘D’ van figuur XV-27 ‘Schematische tekening van osteochondrotische veranderingen aan de sagitaalkam van de kogel (B-D) en avulsie- en chipfragment van phlalanx I’, waarbij in het kader van een verzekering een proefperiode van 3 maanden wordt aangehouden.

Ten aanzien van de communicatie

5.9. Naar vaste jurisprudentie geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat het  verwijt daarover buiten beschouwing zal worden gelaten.

De conclusie

5.10. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde niet overeenkomstig de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld, doordat hij ter zake van het in het geding zijnde fragment in het keuringsrapport zowel het min- als het plusteken heeft aangevinkt en dat hij te stellig en voorbarig in het keuringsrapport heeft genoteerd dat het fragment geen probleem vormde voor gebruik in de sport, zonder enig voorbehoud te maken. De klacht is in zoverre gegrond, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als in rov. 5.10 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. B.G. Tillema, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.