ECLI:NL:TADRSGR:2020:43 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-399/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:43
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 19-02-2020
Zaaknummer(s): 19-399/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 10 februari 2020 in de zaak 19-399/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 september 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 juni 2019 met kenmerk OZ206 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 19 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 4 september 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 4 september 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail van 6 september 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    Bij e-mail van 9 december 2019 om 22.44 uur heeft klager een verzoek tot wraking van de voorzitter ingediend. De wrakingskamer heeft het verzoek op de zitting van 20 januari 2020 behandeld. Bij beslissing van 29 januari 2020 is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van de stukken waarop die beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift van klager, de e-mail van 20 september 2019, met bijlagen, van klager, de e-mail van verweerder van 26 september 2019 en de e-mail van klager van 24 november 2019 en de daarbij gevoegde bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet zal de raad uitgaan van de feiten zoals deze zijn opgenomen in de voorzittersbeslissing.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing het volgende geschreven over de klacht onder het kopje “beoordeling”:

“5.1    De voorzitter stelt voorop dat uit de e-mails van klager niet ondubbelzinnig blijkt wat klager verweerder verwijt. Uit de e-mails van klager blijkt evenmin wat de inhoud en de relevantie is van de bijlagen bij die e-mails. Gelet op een en ander heeft de voorzitter geen grond gezien om kennis te nemen van alle door klager aan de deken overgelegde bijlagen bij zijn e-mails. De voorzitter heeft wel kennis genomen van de hiervoor in 1.4 weergegeven bijlagen, omdat klager in zijn e-mails van 4, 5 en 6 december 2018 kenbaar maakt dat hij wenst dat in het bijzonder deze documenten aan de raad worden voorgelegd.

5.2    De voorzitter begrijpt op grond van de in het dossier aanwezige pagina’s van het proces-verbaal van aangifte dat klager verweerder valsheid in geschrift verwijt en dat klager stelt dat dat een gedraging is die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. ´

3.2    In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

3.3    De voorzittersbeslissing is volgens klager abject, infaam en onrechtmatig. De voorzitter heeft miskend dat verweerder een corrupte advocaat is die zich schuldig heeft gemaakt aan “horizontale fraude”.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht betwist. In verzet heeft verweerder zijn verweer gehandhaafd.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs.  P. Rijpstra en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2020.