ECLI:NL:TADRSGR:2020:41 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-629/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:41
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 19-02-2020
Zaaknummer(s): 18-629/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over kwaliteit dienstverlening van verweerster. Verweerster heeft klaagster bijgestaan als overlegscheidingsadvocaat.  De raad komt tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is. De raad zal de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 februari 2020 in de zaak 18-629/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. J. Dongelmans

over:

verweerster

gemachtigde: mr. M. Boender-Radder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 maart 2018 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 juli 2019 met kenmerk K050 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 30 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 december 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier alsmede van:

-    de brief met bijlagen van 25 november 2019 van verweerster;

-    de brief met bijlagen van 2 december 2019 van de gemachtigde van klaagster.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is op 20 maart 1993, onder huwelijkse voorwaarden, met de heer B. (hierna: de man) gehuwd in Nieuw Zeeland. Klaagster heeft de Nederlandse en de Nieuw-Zeelandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

2.2    De huwelijkse voorwaarden zijn op 17 juni 1993 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank in Den Haag.

2.3    Begin 2015 heeft klaagster zich tot verweerster gewend voor advies over de gevolgen van een mogelijke echtscheiding.

2.4    Bij brief van 17 februari 2015 heeft verweerster aan klaagster een opdrachtbevestiging toegezonden, met onder meer de volgende inhoud:

“(…) We kwamen tot de conclusie dat er huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld die ijskoud zijn in de zin dat er sprake is van een absolute scheiding van vermogens waarbij al het onroerend goed op naam van jouw echtgenoot is gesteld met uitzondering van het huis in Nieuw- Zeeland dat mede-eigendom is ieder voor de helft.

Je bent dus aangewezen op eigen  inkomen/partneralimentatie/pensioen. (…) Op grond van de Wet Pensioenverevening heb je recht op de helft van het pensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. De kans is echter groot dat tijdens het huwelijk niet veel meer is opgebouwd omdat je mij vertelde dat in feite tijdens jouw huwelijk jouw echtgenoot niet meer gewerkt heeft en zich heeft beziggehouden met het beleggen van de opbrengst van de verkoop van zijn onderneming.

In financieel opzicht ziet het er dus niet goed uit.

Indertijd heb jij de huwelijkse voorwaarden getekend zonder te lezen wat er in stond. Je bent nimmer bij de notaris geweest omdat de huwelijkse voorwaarden per fax naar Nieuw- Zeeland zijn verstuurd. Je hebt dus niet begrepen wat je getekend hebt.

In beginsel zou je dus kunnen stellen dat de inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet overeenstemt met jouw wil maar anderzijds heeft jouw echtgenoot tijdens jullie huwelijk ook altijd zo geleefd dat alles van hem was zodat we niet kunnen stellen dat jij in de veronderstelling verkeerde dat het vermogen gemeenschappelijk was zodat de huwelijkse voorwaarden niet zijn nageleefd.

Ik vrees dus dat het een hele moeilijke zaak wordt tenzij jouw echtgenoot bereid zou zijn om een regeling te treffen. (…)”

2.5    Bij brief van 30 september 2016 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven: 

“(…)Huwelijksvoorwaarden

Wij bespraken dat de huwelijksvoorwaarden overhaast tot stand zijn gekomen. In Nieuw-Zeeland zijn de huwelijksvoorwaarden door een sollicitor bevestigd maar jij hebt zelf nimmer enige uitleg gekregen. Je bent wel na terugkomst in Nederland (na de huwelijkssluiting op 20 maart 1993) nog bij de Nederlandse notaris geweest maar je kan je niet meer herinneren wat aldaar besproken is. In ieder geval is toen niet uitgelegd dat de huwelijksvoorwaarden een ijskoude uitsluiting zouden inhouden en dat jij bij gebreke van een pensioenvoorziening problemen zou kunnen krijgen bij een echtscheiding.

De huwelijksvoorwaarden zijn geregistreerd in Nederland op 17 juni 1993, dat wil zeggen na de huwelijkssluiting. Ik zal laten uitzoeken of deze huwelijksvoorwaarden wel geldig tot stand zijn gekomen omdat deze op 18 maart 1993 in Nieuw Zeeland zijn gesloten ten overstaan van een sollicitor die geen enkele voorlichting heeft kunnen geven omdat hij niet op de hoogte is van het Nederlands systeem (gemeenschap van goederen) waarbij het huwelijk al  plaatsvond op 20 maart 1993.

Hierover zal ik je nader berichten. Indien de huwelijksvoorwaarden niet geldig zouden zijn dan zou je in gemeenschap van goederen zijn getrouwd hetgeen natuurlijk een volledig ander licht op de zaak werpt. Het is dus wel van belang om een en ander uit te zoeken. (…)”

2.6    In het kader van de afwikkeling van de echtscheiding heeft verweerster klaagster bijgestaan. Het was een overlegscheiding. De man is tijdens het overlegscheidingstraject bijgestaan door mr. B. Bij het proces omtrent de overlegscheiding waren tevens  betrokken een coach (hierna: N.), en een financieel deskundige (hierna: Z.), die beiden voor klaagster en de man optraden. Op 15 mei 2017 hebben de betrokkenen een deelnemersovereenkomst ondertekend. In het kader van de overlegscheiding hebben in de periode van  mei 2017 tot en met oktober 2017 diverse bijeenkomsten en besprekingen plaatsgevonden.

2.7    Bij brief van 3 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van ons gesprek en de terugkoppeling met [mr. B.] bericht ik je dat ik een gesprek heb met [Z.] en [mr. B] op 12 oktober a.s. te 14.00 uur. Ik heb overgebracht jouw uitgangspunt dat jij graag wilt beschikken over een netto alimentatieuitkering van € 10.000,-- per maand, levenslang, dat jij gratis gebruik wil blijven maken van Loosdrecht en indien aan de orde in de toekomst van een ander passend huis waarnaast Nieuw Zeeland mede-eigendom blijft totdat één van jullie de mede-eigendom wil opheffen. (…) Ik bericht je zo spoedig mogelijk na 12 oktober a.s. (…)”

2.8    Bij brief van 12 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) [Ik] bevestig (...) hierbij de volgende afspraken.

1. [Z] heeft een afspraak met [de man] op woensdag 18 oktober a.s. (…)

2. [Z] heeft een afspraak met jou op donderdag 19 oktober a.s. (…)

3. Wij hebben een bespreking op vrijdag 20 oktober a.s. (…)

4. Wij hebben een gezamenlijke bijeenkomst op maandag 23 oktober a.s. om 14.30 uur op het kantoor van [mr. B] (…)

Wij hebben duidelijk neergelegd dat wij zouden willen regelen onder bepaalde voorwaarden zoals een levenslange alimentatie van netto

€ 10.000,-- per maand incl. alle gebruikerslasten die aan Loosdrecht verbonden zijn waarnaast jij graag vooralsnog de woning in Nieuw Zeeland in stand zou willen houden tenzij in 2018 blijkt dat verhuur geen optie is. (…) Hoe kunnen wij nu beide standpunten bij elkaar brengen. Wij zitten immers in een overlegscheiding.

[Z] heeft met [mr. B.] en mij gepraat en zal als neutrale financiële deskundige een compromisvoorstel uitwerken dat hij zowel met [de man] als met jou afzonderlijk zal bespreken. Wij hopen dat wij op die wijze een regeling kunnen treffen waarmee jullie beiden vrede kunnen hebben.

Wij menen dat een oplossing het verschiet ligt zodat wij op 23 oktober spijkers met koppen zouden kunnen slaan. Alle afspraken moeten dan nog in een overeenkomst worden vastgelegd die door jullie beiden ondertekend moet worden omdat er immers geen enkele bindende afspraak is gemaakt tenzij de afspraken zijn vastgelegd in een door beide partijen ondertekende overeenkomst. De besprekingsverslagen houden dus geen bindende afspraken in.

Wij kwamen al tot die conclusie.

[Z.] zal als financieel deskundige aan [mr. B] en mij voor 18 oktober een concept voorstel sturen dat ik jou uiteraard direct zal doen toekomen per mail zodat je je kunt voorbereiden op het gesprek met [Z]. (…)”

2.9    Op 17 oktober 2017 heeft Z. een compromisvoorstel opgesteld. In dit voorstel  is onder meer ten aanzien van de partneralimentatie het volgende opgenomen:

“(…) Afkoop alimentatie/Lening

[De man] is bereid een levenslange voorziening te treffen voor [klaagster] die ook na zijn overlijden wordt nagekomen door zijn zoons.

Over de behoefte van [klaagster] verschillen [de man] en [klaagster] van mening. [Klaagster] zal na verkoop van Omokoroa in eigen huisvesting kunnen voorzien. [Klaagster] gaat vanaf november 2023 AOW ontvangen (geschat op netto € 500 per maand).

[de man] zal voor levensonderhoud van [klaagster] een bedrag betalen van

€ 120.000 netto per jaar gedurende de eerste 6 jaren, een bedrag van

€ 114.000 netto per jaar gedurende de tweede periode van 6 jaar in verband met de AOW inkomsten van [klaagster]. Na 12 jaar wordt het te betalen bedrag € 84.000 netto per jaar tot aan het overlijden van [klaagster]. Deze alimentatietoezegging wordt afgekocht en omgezet in een lening die bij overlijden van [de man] overgaat op zijn erven (zoons) (…)

2.10    Bij brief van 20 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van jouw mail van gisterenavond en hedenmorgen hecht ik er aan om een aantal zaken vast te stellen.

Ik heb aan jou gevraagd om met mij nader te overleggen omdat in de overlegscheiding knopen moeten worden doorgehakt. Wij zijn al enige tijd bezig. Alle gegevens zijn beschikbaar en wij dienen af te ronden.

Ik heb al op 12 oktober aan jou een schema gestuurd voor besprekingen en je hebt mij toen niet gemeld dat je verhinderd was. Ook heb je hierop niet gereageerd. Een kopie van de mail sluit ik bij. [Z.] heeft een compromisvoorstel gedaan, hetgeen in het kader van een overlegscheiding gebruikelijk is, dat in jouw voordeel is. In grote lijnen houdt het voorstel immers in dat je levenslang kan beschikken over een inkomen van

€ 96.000,-- netto per jaar. Ik leg de nadruk op netto. Dit betekent een bruto alimentatie van de eerste jaren circa € 190.000,-- per jaar en met ingang van de datum dat je AOW krijgt circa € 170.000,-- bruto per jaar.

De alimentatie in het voorstel stopt niet na het verstrijken van 12 jaar na de echtscheiding hetgeen de uiterste termijn is die een rechtbank kan bepalen. Indien je de zaak dus laat voorkomen bij de rechtbank dan betekent dit dat een alimentatie nooit langer zal duren dan tot een datum in 2030, dat wil zeggen totdat jij circa 74 jaar oud bent.

Jij hebt huwelijksvoorwaarden die een koude uitsluiting inhouden. (…)

Voorts is [de man] bereid tot een aantal kleinere concessies inhoudende dat hij mijn kosten betaalt tot een maximum van € 25.000,--, de tandartskosten betaalt tot een maximum van € 22.000,-- (…).

[De man] wil nu niet meer getrouwd blijven en heeft uiteindelijk na veel overredingskracht met name van [Z.], een voorstel gedaan dat in ieder geval jou in staat stelt om onbezorgd door te leven hetgeen onze bedoeling was. Het voorstel van [Z.] houdt dus in feite in een alimentatie van in het totaal € 3.186.000,-- netto indien je meer dan 90 jaar wordt. Ik ben wel van mening dat dit een definitieve regeling zou moeten zijn die niet vervalt bij trouwen of samenwonen zoals in de wet is geregeld. (…)”

2.11    Bij brief van 23 oktober 2017 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Het team heeft vanmorgen een conference call gehouden teneinde te bekijken hoe we uit de huidige impasse kunnen komen. (…)

[Ik] verzoek je om het laatste voorstel met zorg te bestuderen en ook te kijken naar de positieve kant van dit voorstel. (…)

Het team heeft uiteraard met elkaar gesproken over het vervolgtraject.

Het zou jammer zijn en vooral voor jou zeer betreurenswaardig indien het overleg in dit stadium zou mislukken.

In het kader van een overlegscheiding hebben we immers als primair doel gesteld dat we een goede en minnelijke regeling zouden moeten kunnen bereiken ondanks de ijskoude uitsluiting die in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen. Volgens mij zijn we in deze opdracht geslaagd.

Omdat wij het tot onze verantwoordelijkheid rekenen om met zowel [de man] als jou de regeling door te nemen en ook de voor en nadelen met jullie te bespreken zijn [Z] en [N] bereid om jullie op woensdag 25 oktober te ontvangen (…)

Ik weet dat jij er tegen opziet om met [de man] aan tafel te gaan maar het alternatief is voor jou zo deplorabel dat ik met klem vraag om naar deze bespreking te gaan en ook te beseffen dat het alternatief in de rechtbank vele malen slechter zal uitvallen. (…)”

2.12    Bij e-mail van 24 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik adviseer je om een second opinion te vragen. Uiteraard kan ik je helpen bij het vinden van een geschikte advocaat. Alle vragen zijn immers beantwoord en jij wilt niet meer aan tafel voor het bespreken van alle elementen van het voorstel. Helaas een gemiste kans, ik geloof dat ik veel voor je bereikt hebt maar kennelijk ervaar jij dit anders. Het zij zo. Ik zal het team berichten dat jij morgen niet in Rotterdam bent. Wij zullen ons dan moeten beraden over het vervolg traject. (...)”

2.13    Bij e-mail van 26 oktober 2017 heeft klaagster verweerster onder meer het volgende bericht:

“(…) Ik zal inderdaad een second opinion vragen. Wil je mij namen geven van advocaten die ik daarvoor zou kunnen vragen. Als ik de second opinion heb, dan zal ik weer contact met je opnemen. (…)”

2.14    In reactie op de in randnummer 2.13 genoemde e-mail heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Inmiddels heb ik gebeld met een ervaren advocaat in Den Haag die bereid is om een second opinion te geven. (…) Zij kan jou morgenmiddag om 1500 uur ontvangen op haar kantoor.

[De man] heeft haast maar dit is ook in jouw voordeel omdat het mogelijk zou moeten zijn om juist mede daardoor een goede deal te sluiten (…). Het lijkt mij van belang om maandag met [de man] en [N.] te spreken want anders loop jij het risico dat [de man] zijn voorstel intrekt en de overlegscheiding eindigt. Dit laatste moeten wij niet willen gezien de ongunstige huwelijkse voorwaarden.”

2.15    Bij e-mail van 27 oktober 2017 heeft klaagster verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik zie ook niet waarom we nog steeds zoveel haast hebben (…) Ik zal nu zelf een advocaat voor een second opinion zoeken en je daarna berichten. ”

2.16    Bij e-mail van 30 oktober 2017 heeft klaagster aan onder meer verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) [Verweerster] stelde mij voor om een second opinion te vragen, waarover ik moest nadenken. Als ik [verweerster] donderdag bericht dat ik dat wil, maakt zij meteen een afspraak bij een collega (voor de volgende dag). Ik voel mij alleen nog meer onder druk gezet, ik heb tijd nodig om na te denken (…).”

2.17    Bij brief van 15 november 2017 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster onder meer het volgende bericht:

“(…) Hierdoor bericht ik u dat zich tot mij heeft gewend [klaagster]  met het verzoek om haar te gaan bijstaan in het kader van de noodzakelijk geworden

echtscheiding. Zij heeft mij verteld dat zij door u is bijgestaan, laatstelijk in het kader van een overlegscheiding. waar zij zich nu uit wil terugtrekken.

Aan u derhalve het verzoek om de overige deelnemers aan die overlegscheiding ter zake te informeren. Intussen heeft zij immers een second opinion gekregen van een collega van ons en is zij gesterkt in haar vermoeden/mening dat haar behoefte in de overlegscheiding veel te laag is berekend. Ik merk op dat cliënte zich de laatste tijd ongemakkelijk heeft gevoeld met uw bijstand en zich ook onvoldoende gesteund voelt. Met name de laatste weken is cliënte erg onzeker geworden, mede door uw brieven en zeer dringende adviezen. Bovendien begrijpt zij ook niet waarom u, zonder voorafgaand overleg met haar, bent mee gegaan in het laatste compromisvoorstel.  Het voorgaande betekent dat cliënte zich nog beraadt over hoe hiermee om te gaan. Uiteraard bericht ik u ter zake, zodra cliënte besloten heeft. (…)”

2.18    Nadat de gemachtigde van klaagster middels de in randnummer 2.17 genoemde brief namens klaagster de overlegscheiding had beëindigd, zijn tussen klaagster en de man diverse (aanverwante) procedures gevoerd aangaande (de afwikkeling van) de echtscheiding.

2.19    De rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2019 de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken. Ten aanzien van het verzoek van klaagster aangaande de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“(…) De vrouw heeft een beroep gedaan op bedrog en gesteld dat de man opzettelijk heeft gelogen dat het geen huwelijkse voorwaarden betreffen wat zij voor het huwelijk heeft ondertekend. De man heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de vrouw gelegen dat zij tegenover de betwisting van de man haar standpunt nader had onderbouwd. Temeer nu de huwelijkse voorwaarden zijn vastgelegd in een notariële akte. Dit heeft zij nagelaten te doen. Daar komt bij dat haar stelling geen stand houdt gelet op haar eigen schriftelijke verklaring van hoe het huwelijk tot stand is gekomen (…). Deze verklaring komt niet overeen met haar verklaring dat zij dacht dat het een akte was die alleen bedoeld was ter bescherming van haar goederen tegen de eerste vrouw van de man. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1)    onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden;

2)    in oktober/november 2017 ontoelaatbare druk op klaagster heeft uitgeoefend om een compromisvoorstel dat voor klaagster niet aanvaardbaar was te accepteren;

3)    niet bereid was om met de gemachtigde van klaagster over de inhoud van deze klachten en de gevolgen daarvan te overleggen ter voorkoming van het indienen van onderhavige klacht.

Klachtonderdeel 1)

3.2    Volgens de gemachtigde van klaagster is een verweer tegen de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden niet bij voorbaat kansloos. In dit verband heeft zij erop gewezen dat het concept afkomstig was van de vaste notaris  van de man en dat klaagster onvoldoende is voorgelicht over de huwelijkse voorwaarden, waardoor bij klaagster sprake was van een verkeerde voorstelling van zaken. Omdat verweerster onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden heeft verweerster een ernstige beroepsfout gemaakt, met wellicht grote (financiële) schade voor klaagster tot gevolg in geval de overlegscheiding in een convenant zou zijn geresulteerd.

Klachtonderdeel 2)

3.3    Volgens de gemachtigde van klaagster blijkt uit de overgelegde correspondentie in oktober/november 2017 dat verweerster ontoelaatbare druk heeft uitgeoefend op klaagster om het compromisvoorstel van 17 oktober 2017 te accepteren. Bovendien is in het compromisvoorstel opgenomen dat de kosten van verweerster door de man zullen worden betaald, waardoor niet geheel is uit te sluiten dat verweerster in haar eigen belang heeft gehandeld.

3.4    De stellingen die de gemachtigde van klaagster namens klaagster voor het overige aan de hiervoor weergegeven klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Namens verweerster is daartoe onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel 1)

4.2    In het kader van haar bijstand als overlegscheidingsadvocaat heeft verweerster met klaagster meermalen de huwelijkse voorwaarden besproken. Volgens verweerster wist klaagster dan ook dat in geval van een ‘klassieke’ echtscheidingsprocedure de huwelijkse voorwaarden zeer ongunstig voor haar zouden kunnen uitpakken. In dit verband heeft verweerster met klaagster besproken dat de huwelijkse voorwaarden tevens in de Engelse taal waren opgesteld, dat deze mede door klaagster zijn ondertekend en dat de huwelijkse voorwaarden na de huwelijksvoltrekking zijn ingeschreven bij de rechtbank in Den Haag. Bovendien was het huwelijk met de man ook voor klaagster haar tweede huwelijk, is zij na de huwelijksvoltrekking nog met de man bij de notaris in Amsterdam geweest en leefden partijen tijdens het huwelijk met volstrekt gescheiden vermogens. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerster klaagster op het procesrisico gewezen in die zin dat zij vreesde dat de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden in een procedure niet met succes zou kunnen worden bestreden. Daarnaast zou in een echtscheidingsprocedure de kans groot zijn dat naast de echtscheiding slechts volstaan zou worden met een partneralimentatie voor twaalf jaren en een beperkt pensioen. Daar komt bij dat verweerster over de vraag of een in de gegeven omstandigheden tot stand gekomen koude uitsluiting mee brengt dat de huwelijkse voorwaarden niet geldig zouden zijn jurisprudentieonderzoek heeft verricht. Met verwijzing naar gevestigde jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt is dit volgens verweerster niet het geval.

Klachtonderdeel 2) 

4.3    Het verwijt van klaagster dat verweerster ontoelaatbare druk op klaagster heeft uitgeoefend om het compromisvoorstel te aanvaarden is onterecht. Weliswaar heeft verweerster klaagster dringend geadviseerd om het voorstel te accepteren, maar enkel omdat de alternatieven – waaronder het vragen van een second opinion - beperkt waren. Verweerster heeft klaagster naar beste weten en kunnen bijgestaan en klaagster gewezen op de procesrisico’s in geval zij het op een klassieke echtscheidingsprocedure zou laten aankomen. In het kader van de overlegscheiding vertegenwoordigde de voorgestelde alimentatie een waarde van meer dan € 3.000.000,-- netto, naast alle overige voorstellen die in het kader van een regeling zijn gedaan. Verweerster heeft daarbij geenszins gehandeld in eigen belang, hetgeen klaagster ook niet heeft aangetoond en ook niet zal kunnen aantonen.

Klachtonderdeel 3)

4.4    Verweerster heeft zich steeds bereid getoond tot overleg met klaagster. Ook nadat klaagster zich tot haar gemachtigde had gewend, was verweerster nog steeds bereid om met klaagster in gesprek te gaan. Verweerster was echter, niet bereid om met de gemachtigde van klaagster in gesprek te gaan, gelet op de toon in haar correspondentie aan verweerster. Dit stond verweerster vrij.

4.5    Voor het overige zal de raad op het verweer van verweerster hierna waar nodig ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel 1)

5.1    De raad stelt vast dat verweerster klaagster heeft bijgestaan als overlegscheidingsadvocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort het op voortvarende en deskundige wijze verlenen van rechtsbijstand aan de cliënt.

5.2    Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt naar het oordeel van de raad niet dat verweerster geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden. Daartoe is namens klaagster onvoldoende gesteld en de stellingen van klaagster zijn bovendien niet, althans onvoldoende onderbouwd. Daartegenover staat de gemotiveerde betwisting door verweerster. In dit verband heeft verweerster gemotiveerd en onder overlegging van stukken, meer specifiek de brieven van 17 februari 2015 en 30 september 2016, toegelicht welke adviezen zij aan klaagster heeft uitgebracht en hoe zij tot deze adviezen is gekomen. Verweerster heeft klaagster daarbij (telkens) geïnformeerd, haar geadviseerd over de (on)mogelijkheden in haar zaak en haar gewezen op de procesrisico’s in haar zaak. Bovendien heeft verweerster blijkens de inhoud van voornoemde brieven klaagster erover geïnformeerd dat het haar vrij stond om over de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden te procederen, maar dat zij dat vanwege de wijze waarop de huwelijkse voorwaarden tijdens huwelijk zijn nageleefd een moeilijke zaak acht.

5.3    Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de raad niet gebleken dat verweerster meer informatie had moeten vergaren of meer onderzoek had moeten doen om de (juridische) positie van klaagster te kunnen bepalen. Evenmin is de raad gebleken dat de door verweerster gegeven adviezen of bijstand van onvoldoende kwaliteit is geweest of dat zij bij haar advisering steken heeft laten vallen. Dat de inspanningen van verweerster kennelijk niet hebben geleid tot het door klaagster gewenste resultaat en dat klaagster de gekozen aanpak achteraf betreurt, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. De raad zal het eerste klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2)

5.4    De raad is van oordeel dat klaagster het verwijt dat verweerster ontoelaatbare druk op klaagster heeft uitgeoefend om het compromisvoorstel van 17 oktober 2017 te accepteren, onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd. Uit de inhoud van de in dit verband overgelegde correspondentie blijkt weliswaar dat verweerster klaagster dringend heeft geadviseerd om het voorstel van 17 oktober 2017 te accepteren, maar uit de toon en de door verweerster gekozen bewoordingen blijkt volgens de raad niet dat verweerster ontoelaatbare druk op klaagster heeft uitgeoefend. Daar komt bij dat verweerster alternatieven heeft voorgesteld in geval klaagster het compromisvoorstel niet wenste te accepteren. Vervolgens heeft klaagster gebruik gemaakt van een door verweerster voorgesteld alternatief, nu zij kennelijk een second opinion heeft gevraagd, hetgeen klaagster vrij stond. Dat klaagster het kennelijk niet eens is geweest met het (dringende) advies van verweerster om het compromisvoorstel te accepteren levert geen relevante onderbouwing op voor haar stelling dat sprake is geweest van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster.

5.5    Indien en voor zover het verwijt van klaagster inhoudt dat verweerster mogelijk uit eigen belang ontoelaatbare druk op klaagster heeft uitgeoefend is de raad van oordeel dat klaagster dit in het geheel niet heeft onderbouwd, terwijl zulks ook overigens de raad niet is gebleken. Het klachtdossier biedt voor deze stelling (van de gemachtigde) van klaagster geen enkel aanknopingspunt. Gelet op het voorgaande zal de raad dit klachtonderdeel eveneens ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3)

5.6    Anders dan de gemachtigde van klaagster heeft betoogd was verweerster niet gehouden om met haar in overleg te treden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerster in het kader van de overlegscheiding gehouden was tot geheimhouding. Niet valt in te zien in welke zin verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft door niet in overleg te (willen) treden met de gemachtigde van klaagster. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. De raad verklaart ook het derde klachtonderdeel ongegrond.

Slotsom

5.7    De raad komt tot op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is. De raad zal de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn- Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.