ECLI:NL:TADRSGR:2020:32 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-747/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:32
Datum uitspraak: 29-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Zaaknummer(s): 19-747/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 29 januari 2020 in de zaak 19-747/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 oktober 2019 met kenmerk R 2019/68 edg/dh, door de raad ontvangen op 8 oktober 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster stond klager vanaf 24 mei 2018 bij in een echtscheidingsprocedure. Op die datum heeft het intakegesprek plaatsgevonden.

1.2    De rechtbank heeft de mondelinge behandeling bepaald op 15 juni 2018. Verweerster heeft vanwege haar vakantie uitstel gevraagd maar het daartegen gemaakte bezwaar door de wederpartij werd door de rechtbank gehonoreerd, mede vanwege het feit dat er eerder reeds een aanhouding was verleend. Een herhaald verzoek van verweerster om uitstel is ook afgewezen.

1.3    Verweerster werd tijdens de zitting van 15 juni 2018 waargenomen door mr. H. Het verweerschrift was voorafgaand aan de zitting door verweerster zelf opgesteld en ingediend.

1.4    De rechtbank heeft ter zitting van 15 juni 2018 een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming gelast.

1.5    Op 6 februari 2019 vond een viergesprek plaats, waarbij overeenstemming werd bereikt over de financiële kwesties.

1.6    De tweede zitting vond plaats op 12 februari 2019. Verweerster was daarbij aanwezig. Bij deze gelegenheid is het rapport van de raad voor de kinderbescherming besproken.

1.7    De rechtbank heeft op 28 maart 2019 de (echtscheidings)beschikking gegeven.

1.8    Bij brief van 2 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    tijdens het intakegesprek op 24 mei 2018 niet vertelde dat zij een vakantie had gepland, terwijl zij had kunnen weten dat de eerste zitting in haar vakantie zou vallen en zij deze zitting voor haar heeft laten waarnemen;

b)    niet op tijd reageerde, de verkeerde conclusies trok en niets deed toen klager aangaf dat het raadsonderzoek niet goed liep;

c)    excessief gedeclareerd heeft.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Naar het oordeel van de voorzitter bestond er ten tijde van het intakegesprek voor verweerster geen aanleiding melding te maken van haar geplande vakantie. Zij wist op dat moment immers nog niet dat er op korte termijn een zitting zou worden gepland. Evenmin wist zij dat een eerdere zitting was uitgesteld en/of dat de wederpartij bezwaar zou maken tegen een verzoek om aanhouding. Kortom, zij wist niet en kon ook niet weten dat er tijdens haar vakantie een zitting zou plaatsvinden. Door zich tijdens deze zitting te laten waarnemen heeft verweerster (juist) zorgvuldig gehandeld.

Klachtonderdeel b)

4.2    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat klager regelmatig contact had met verweerster en dat zij hem op de hoogte hield van het verloop van de zaak. Dat zij ter zitting van 12 februari 2019 geen verweer zou hebben gevoerd blijkt niet uit het dossier. Daaruit blijkt wel dat verweerster buiten de zitting om een bezoek van de kinderen van klager aan hem heeft geregeld en dat er op 6 februari 2019 tijdens een viergesprek overeenstemming is bereikt over de financiële kwesties. Gelet op dit alles acht de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.3    Van excessief declareren blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet. Verweerster heeft haar declaraties bovendien voldoende onderbouwd en toen zij haar werkzaamheden voor klager beëindigde, aan hem een eindfactuur gezonden. De voorschotnota’s betroffen slechts voorschotten op die factuur. Dat is een gebruikelijke gang van zaken.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J.P.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 29 januari 2020.