ECLI:NL:TADRSGR:2020:21 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-745/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:21
Datum uitspraak: 15-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Zaaknummer(s): 19-745/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 15 januari 2020 in de zaak 19-745/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 oktober 2019 met kenmerk R 2019/74 edl/mb, door de raad ontvangen op 31 oktober 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een doorlopend krediet afgesloten bij [naam kredietverstrekker].

1.2    Nadat [naam kredietverstrekker] het verzoek van klager om restitutie had afgewezen is klager op 10 oktober 2016 door het Juridisch Loket verwezen naar het kantoor van verweerder. Aanvankelijk is het dossier van klager behandeld door mr. B, een kantoorgenoot van verweerder. Mr. B. heeft een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand ingediend en correspondentie aan klager toegezonden. In februari 2017 heeft mr. B. de werkzaamheden voor klager gestaakt, omdat er geen contact meer plaatsvond tussen mr. B. en klager.

1.3    Medio 2018 heeft klager zich opnieuw tot het kantoor van verweerder gewend. Wegens (tijdelijke) afwezigheid van mr. B. heeft verweerder het dossier van klager ter hand genomen.

1.4    Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder klager onder meer het volgende bericht:

“(…) U heeft een aantal bankafschriften bij mij op kantoor afgegeven waaruit zou moeten blijken dat u de betalingen aan de wederpartij wel verricht. Echter op de door u afgegeven bankafschriften kan ik geen betaling achterhalen die u heeft voldaan aan de wederpartij. Indien u betaalbewijzen hebt waaruit blijkt dat u wel heeft betaald ontvang ik die nog graag, wellicht verandert dit het standpunt zoals ik die hierna heb verwoord. Vooralsnog lijkt het erop dat het standpunt van de wederpartij juist is. (…) U deelde ons eerder mede dat u het onterecht vindt dat u al meer heeft betaald dan het bedrag dat u hebt als krediet hebt opgenomen. Het afsluiten van een doorlopend krediet heeft tot gevolg dat u niet alleen het opgenomen krediet dient terug te betalen verschuldigd blijft. Uiteindelijk betaalt u de wederpartij dus een hoger bedrag terug dan het opgenomen krediet van (…) Helaas stel ik op basis van de stukken die in mijn bezit zijn vast dat u dus geen vordering hebt op de wederpartij. De wederpartij incasseert niet teveel geld van u (…) Kortom zie ik geen mogelijkheden voor u om een procedure op te starten tegen de wederpartij nu nergens uit blijkt dat u nog geld van de wederpartij tegoed heeft (…)”

1.5    Bij brief van 2 januari 2019 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“(…) Ik deelde u meermaals mede dat ik uw standpunt daarin niet deel omdat uit geen van de door u aan mij overhandigde bewijsstukken blijkt dat u een vordering hebt op de wederpartij. Indien u betaalbewijzen hebt waaruit blijkt dat u wel heeft betaald ontvang ik die nog graag, wellicht verandert dit het standpunt die ik heb ingenomen dat het standpunt van de wederpartij juist is en u nog een gedeelte van het opgenomen geldkrediet, inclusief steeds opgelopen rente, dient te betalen. (…) Nu ik op het standpunt blijf dat u dus geen vordering hebt op de wederpartij zal ik ook geen procedure voor u opstarten bij de rechtbank. Het opstarten van een procedure zonder enige basis voor een vordering heeft voor u een te groot risico en u zult dan hoogstwaarschijnlijk in de proceskosten worden veroordeeld. U dient dan niet alleen het resterende krediet en de blijvend oplopende rente te betalen maar ook nog eens de extra bijkomende proceskosten (…) Indien u het, ondanks de uitgebreide bespreking en uitleg, niet eens bent met mijn standpunt staat het u vrij om een second opinion in te winnen bij een andere advocaat over de haalbaarheid van uw vordering. Kortom zie ik geen mogelijkheden voor u om een procedure op te starten tegen de wederpartij nu nergens uit blijkt dat u nog geld van de wederpartij tegoed heeft. (…)”

1.6    Bij brief van 22 januari 2019 heeft verweerder klager onder meer het volgende bericht:

“(…) Ik heb u eerder medegedeeid dat ik, na bestudering van uw bewijsstukken en de tegenargumenten van de wederpartij, geen kans van slagen zie in een procedure tegen [naam kredietverstrekker]. U neemt daar geen genoegen mee en ik adviseerde u om elders een second opinion aan te vragen. Daarnaast heeft u de eigen bijdrage niet voldaan hoewel u dat herhaaldelijk is verzocht en ook de raad voor rechtsbijstand heeft u aangegeven dat u de eigen bijdrage dient te voldoen. U heeft weliswaar aangegeven dat u de eigen bijdrage na uw terugkeer van vakantie zou voldoen maar dat is niet gebeurd. Gelet op het vorenstaande zal ik mijn werkzaamheden voor u neerleggen (…)”

1.7    Bij brief van 23 januari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8    Naar aanleiding van de door klager ingediende klacht heeft op 3 juli 2019 een bespreking bij de deken plaatsgevonden. Bij die bespreking waren klager, vergezeld van zijn dochter, verweerder en de deken, vergezeld van een stafjurist, aanwezig. Tijdens die bespreking heeft klager toegelicht dat zijn dossier al vier jaar bij het kantoor van verweerder in behandeling was. Volgens klager is het onbegrijpelijk dat het vier jaar heeft geduurd om hem erover te informeren dat zijn zaak geen kans van slagen zou hebben.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd. Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij zich ten onrechte op het standpunt stelt dat klager niet teveel geld aan de wederpartij heeft terug betaald.

2.2    Klager licht toe dat hij naar de rechter wenste te gaan voor een vonnis, maar dat verweerder een gang naar de rechter zonder duidelijke uitleg heeft nagelaten.

2.3    De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op zijn verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht tegen verweerder ziet in de kern op de kwaliteit van de geleverde dienst. De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld, Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

4.2    Tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen behoort het inschatten van de slagingskans van een eventueel in te stellen vordering en het informeren van de cliënt over die inschatting. Het staat een advocaat verder vrij om geen procedure te starten indien zijn inschatting is dat de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.3    Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager de gegrondheid van zijn verwijt niet, anders dan in zijn klachtbrief, van feitelijke onderbouwing voorzien en/of op andere wijze aannemelijk gemaakt.  Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling van klager – kan de voorzitter de gegrondheid van het gemaakte verwijt niet vaststellen. De voorzitter betrekt daarbij dat verweerder in zijn brieven van 21 november 2018 en 2 januari 2019 op basis van de door klager aangeleverde stukken zijn standpunt gemotiveerd heeft uiteengezet. Verweerder is daarbij tot een voor klager negatieve conclusie gekomen. De omstandigheid dat het door verweerder opgestelde advies klager onwelgevallig is, betekent echter niet dat het ondeugdelijk of ondermaats is. Bovendien bevatte het advies van verweerder een uitnodiging aan klager om nadere bewijsstukken aan te leveren, waaraan klager geen gehoor heeft gegeven.

4.4    Indien en voor zover klager verweerder verwijt dat de behandeling van de zaak van klager (te) lang heeft geduurd, overweegt de voorzitter allereerst dat klager niet met stukken heeft onderbouwd dat verweerder hem van het begin af aan (in 2016) zou bijstaan in zijn zaak. Dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Hieruit blijkt integendeel dat mr. B, een kantoorgenoot van verweerder, de behandelend advocaat was en dat deze haar  werkzaamheden heeft gestaakt omdat zij geen contact meer had met klager. Eerst medio 2018, toen klager zich wederom op het kantoor meldde, heeft verweerder de behandeling van het dossier op zich genomen. Dat verweerder vanaf dat moment tekort is geschoten wat betreft de duur van de behandeling van de zaak van klager is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft klager in meerdere brieven geïnformeerd en geadviseerd. Uit het dossier blijkt niet van lange periodes van stilzitten door verweerder. Zulks nog daargelaten dat verweerder van meet af aan duidelijk is geweest over zijn inschatting van de slagingskansen van een eventuele procedure en de brieven erna reacties zijn op de reacties van klager, waarin verweerder uitlegt waarom hij niet tot andere inzichten wordt gebracht door het door klager nader aangevoerde. Van het in afwachting of in onzekerheid laten van klager, of het achterwege laten van toegezegde of afgesproken nadere stappen, laat staan gedurende een langere periode, is dan ook geen sprake.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 15 januari 2020.