ECLI:NL:TADRSGR:2020:17 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-655/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:17
Datum uitspraak: 27-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Zaaknummer(s): 19-655/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Klacht gegrond, zonder maatregel
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over kwaliteit van dienstverlening eigen advocaat. Verweerder heeft erkend een beroepsfout te hebben gemaakt. In de specifieke omstandigheden van het geval  en mede gelet op het schone tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 januari 2020 in de zaak 19-655/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 september 2019 met kenmerk R 2019/63 edl/mb, door de raad ontvangen op 20 september 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van de heer L., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet alsmede van de door klager nagezonden brief met bijlagen d.d. 8 november 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is van mening dat aan hem ten onrechte een tbs-maatregel is opgelegd, als gevolg waarvan de Nederlandse Staat naar zijn mening onrechtmatig heeft gehandeld.

2.2    Verweerder heeft klager ter zake bijgestaan in een civiele procedure bij de rechtbank en het gerechtshof. Deze procedures hebben niet tot het door klager gewenste resultaat geleid.

2.3    Verweerder heeft vervolgens tijdig een verzoekschrift ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Het EHRM heeft verweerder na afloop van de termijn laten weten dat het ingediende verzoekschrift niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen omdat daarop de originele handtekeningen ontbraken.

2.4    Klager heeft verweerder voor de door hem gemaakte fout aansprakelijk gesteld. Omdat hij daarvoor zelf geen advocaat kon vinden heeft verweerder contact gehad met het bureau van de deken. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat mr. D. klager ter zake is gaan bijstaan.

2.5    Mr. D. heeft namens klager een regeling met de aansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder getroffen. Uit hoofde van die regeling heeft verweerder op de derdengeldenrekening van mr. D. een bedrag van EURO 2.500 voldaan.

2.6    Bij brief van 18 december 2018 heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen verweerder en mr. D.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de zaak bij het EHRM door een ‘administratieve blunder’ niet op de juiste wijze heeft ingediend, als gevolg waarvan de zaak niet inhoudelijk is behandeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft erkend een fout te hebben gemaakt door een niet ondertekend verzoekschrift in te (laten) dienen. Hij stelt direct na ontdekking van zijn fout contact met klager te hebben opgenomen, zijn excuses te hebben aangeboden, klager te hebben medegedeeld dat hij hem daarvoor aansprakelijk zou kunnen stellen en er vervolgens voor te hebben gezorgd dat klager daarvoor bijstand van een advocaat kreeg.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft erkend een beroepsfout te hebben gemaakt. De gegrondheid van de klacht is daarmee gegeven.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft direct nadat hij met de door hem gemaakte fout bekend werd contact opgenomen met klager. Hij heeft zijn fout erkend en zijn excuses aangeboden. Bovendien heeft hij aan klager laten weten dat hij hem, verweerder, voor deze fout aansprakelijk zou kunnen stellen en heeft hij zelfs geholpen om daarvoor een advocaat voor klager te vinden nu klager daarin zelf niet slaagde. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee adequaat gehandeld en voor klager gedaan wat hij kon. Bovendien heeft hij aan klager een schadevergoeding voldaan ter hoogte van het bedrag dat door mr. D. als haalbaar resultaat was ingeschat en aangeboden nog een aanvullende compensatie aan klager te voldoen (welk aanbod door klager niet is aanvaard). In deze specifieke omstandigheden en mede gelet op het schone tuchtrechtelijke verleden van verweerder, ziet de raad aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van EUR 50 aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, A.J.N. van Stigt, H.E. Meerman en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2020.