ECLI:NL:TADRAMS:2020:5 Raad van Discipline Amsterdam 19-812/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:5
Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 20-01-2020
Zaaknummer(s): 19-812/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in verband met telefoongesprek tussen verweerster en mr. G over de overdracht van de zaak. Dat er tijdens dit telefoongesprek iets is gezegd waardoor sprake zou kunnen zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 januari 2019

in de zaak 19-812/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 november 2019 met kenmerk 799717, door de raad ontvangen op 29 november 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken die aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een geschil met de gemeente Amsterdam. Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de gemeente Amsterdam het verzoek van klager tot algehele ontheffing van zijn sollicitatieverplichting afgewezen. Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de gemeente Amsterdam het bezwaar van klager tegen het primaire besluit van 9 juli 2015 ongegrond verklaard. Verweerster heeft klager in de daarop volgende beroepsprocedure bijgestaan. Op 31 maart 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.2    Klager wilde in hoger beroep en heeft zich vervolgens gewend tot mr. G. Op 6 mei 2016 heeft klager mr. G de stukken van de zaak overhandigd. Vervolgens heeft mr. G telefonisch contact opgenomen met verweerster in verband met de overdracht van de zaak. Op 10 mei 2016 heeft mr. G klager laten weten de zaak niet aan te nemen.

1.3    Klager heeft eerder, op 5 juli 2016, bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht hield, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat zij:

a)    ondanks een toezegging daartoe geen schadevergoedingsprocedure tegen DWI aanhangig heeft gemaakt, wegens een onrechtmatig door DWI genomen besluit;

b)    haar secretaresse heeft toegestaan medische documenten van klager in ontvangst te nemen en te lezen en haar secretaresse klager onheus heeft bejegend;

c)    de pleitnota niet voorafgaand aan de zitting aan klager heeft gestuurd;

d)    ondanks een verzoek daartoe van klager geen tolk heeft gereserveerd voor de zitting op 25 februari 2016, waardoor klager de zitting niet goed kon volgen;

e)    klager na afloop van de zitting heeft meegedeeld dat zij niet dacht dat het beroep gegrond zou worden verklaard.

1.1    Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 20 januari 2017 is de eerdere klacht van klager over verweerster in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard (16-1091/A/A). Tegen die beslissing is verzet ingesteld. Bij beslissing van de raad van 9 mei 2017 is het verzet ongegrond verklaard (16-1091/A/A).

1.2    Bij brief van 25 februari 2019 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zodanige informatie heeft verstrekt aan mr. G – die klager had gevraagd namens hem hoger beroep aan te tekenen - dat deze op dat verzoek niet is ingegaan omdat de zaak kansloos zou zijn.

2.2    Ter toelichting op de klacht voert klager aan dat, nadat hij contact had gezocht met mr. G en zij de stukken van klager had ontvangen, mr. G aangaf dat zij eerst contact met verweerster zou leggen en dan zou beslissen of zij de zaak zou aannemen of niet. Vervolgens kreeg klager bericht van mr. G dat zij de zaak niet zou aannemen omdat de zaak kansloos zou zijn. Mr. G nam de zaak van klager niet aan wegens de informatie die verweerster haar heeft gegeven. Overigens is klager ook niet tevreden over hoe verweerster de zaak van klager heeft behandeld, aldus steeds klager.

2.3    Tot slot verzoekt klager een schadevergoeding toe te wijzen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert aan dat mr. G telefonisch contact met haar heeft opgenomen in verband met de overdracht van de zaak. Tijdens dat telefoongesprek heeft verweerster de zaak aan mr. G uitgelegd. Vervolgens heeft mr. G een eigen afweging gemaakt. Het is gebruikelijk dat advocaten bij overname van een dossier contact opnemen met de voormalige advocaat voor een indruk en analyse van de zaak. Daarmee is geen gedragsregel geschonden. Voor zover klager tevens klaagt over de behandeling van de zaak door verweerster is dat reeds aan de orde geweest in de eerdere klacht die klager over verweerster heeft ingediend, aldus steeds verweerster.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt als volgt. Voor een goede overdracht van de zaak plegen advocaten overleg te voeren. Dat is niet ongebruikelijk en zeker niet op zichzelf tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat er tijdens het telefoongesprek tussen verweerster en mr. G iets is gezegd waardoor er toch sprake zou kunnen zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt betwist en is de voorzitter overigens ook niet gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.2    Voor zover klager in deze klachtprocedure tevens klaagt over de behandeling van zijn zaak door verweerster overweegt de voorzitter als volgt. Ook in het tuchtrecht geldt het beginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd. Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweersters bijstand aan hem naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken. Voor zover klager in deze klachtprocedure tevens klaagt over de behandeling van zijn zaak door verweerster is klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Nu uit de klachtbrief evenwel niet nadrukkelijk volgt dat klager daarover ook in deze klachtprocedure klaagt, betreft dit slechts een overweging ten overvloede.

4.3    Concluderend zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. Nu verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft, wordt het verzoek tot schadevergoeding, wat daar ook van zij in een procedure als de onderhavige, afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 13 januari 2020.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2020 verzonden.