ECLI:NL:TADRAMS:2020:28 Raad van Discipline Amsterdam 19-731/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:28
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 17-02-2020
Zaaknummer(s): 19-731/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 25 lid 2 gehandeld door zich rechtstreeks tot de cliënten van klager te wenden. De raad kan de brieven van verweerder voorts niet anders lezen dan dat hij daarmee heeft beoogd de cliënten van klager onder druk te zetten. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 februari 2020

in de zaak 19-731/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde mevrouw mr. Y.M. van Vliet

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 31 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 oktober 2019 met kenmerk 928210, door de raad ontvangen op 25 oktober 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2020 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 8. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van  de gemachtigde van verweerder aan de raad van 20 januari 2020, die zoals blijkt uit de e-mail met instemming van beide partijen aan de raad is gestuurd.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    De cliënte van verweerder, Bruil & Brandsma Antiquairs B.V. (hierna: BBA), heeft de cliënt van klager, de heer Van O, op 28 maart 2019 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd Van O te veroordelen tot betaling van geldsommen. Volgens BBA is de Chinese kunst die zij van Van O heeft gekocht vervalst. Zij heeft om die reden de koopovereenkomst met Van O ontbonden.

2.2    Op 28 februari 2019 heeft verweerder namens BBA conservatoir beslag ten laste van Van O doen leggen op een aantal kunstvoorwerpen gelegen in een opslagplaats, stellende dat deze kunstvoorwerpen eigendom zijn van Van O.

2.3    Bij brief van 11 maart 2019 heeft klager namens DC Company Private Ltd. (hierna: DC Ltd.), gevestigd te Singapore, verweerder meegedeeld dat DC Ltd. eigenaresse is van een aantal van de kunstvoorwerpen waarop op 28 februari 2019 conservatoir beslag is gelegd en verweerder verzocht het beslag te laten opheffen.

2.4    Bij brief van 13 maart 2019 heeft verweerder klager verzocht om aanvullende bewijsstukken ten aanzien van de eigendom van DC Ltd. Klager heeft hierop niet gereageerd.

2.5    Bij afzonderlijke brieven van 20 mei 2019 heeft klager zich namens de heer L en de heer P tot verweerder gewend en hem meegedeeld dat drie kunstvoorwerpen waarop op 28 februari 2019 conservatoir beslag is gelegd van de heer L respectievelijk de heer P zijn en hem verzocht het beslag te laten opheffen.

2.6    Bij afzonderlijke (en vrijwel gelijkluidende) brieven van 28 mei 2019 heeft verweerder de heer L en de heer P onder meer het volgende geschreven:

“Op 20 mei 2019 ontving ik aangehechte brief van [klager] die daarin aangeeft dat hij als uw advocaat optreedt in bovengenoemde kwestie. Naar aanleiding van deze brief bericht ik u als volgt.

(…)

Gezien de aard van de vordering van BBA op [Van O] (vervalste kunst), heeft BBA gerede twijfel aan de echtheid van uw eigendomsclaim. Deze twijfel wordt nog eens verstrekt door het feit dat uw advocaat stelt dat u van [de heer K] zou hebben vernomen over het conservatoir beslag, terwijl [de heer K] desgevraagd ontkent u ooit te hebben gesproken over deze kwestie. Daar komt nog bij dat u zich laat bijstaan door dezelfde advocaat als [Van O], hetgeen de twijfel van BBA nog verder doet toenemen.

Uw eigendomsclaim is van belang voor de vaststelling van (de mate van) verhaalbaarheid van de vordering van BBA op [Van O]. BBA heeft er dan ook een rechtmatig belang bij dat vast komt te staan wie de eigenaar is van de door haar beslagen kunstvoorwerpen.

Sommatie

Ten eerste verzoek en zo nodig sommeer ik u dan ook namens BBA om mij uit hoofde van artikel 843a Rv binnen zeven (7) dagen na heden inzage te verschaffen in de navolgende bescheiden van voornoemde kunstvoorwerpen (…)

Ten tweede verzoek en zo nodig sommeer ik u namens BBA om voorafgaand aan de inzage, maar uiterlijk binnen zeven (7) dagen na heden, een afschrift (kopie) van de gevraagde bescheiden aan mij te zenden. (…)

Kortgedingprocedure en dwangsomveroordeling

Indien u niet binnen de gestelde termijn ongeclausuleerd voldoet aan bovengenoemde sommaties, zal ik namens BBA zonder nadere aankondiging een kortgedingprocedure aanhangig maken (…)

Deze brief bevat een aanzegging met rechtsgevolg en is daarom rechtstreeks aan u gericht. Een kopie van deze brief zend ik aan uw advocaat”

De brieven zijn per deurwaardersexploot op 28 mei 2019 aan de heer L en de heer P betekend. Op 28 mei 2019 is een kopie van de brief aan de heer L per e-mail aan klager gestuurd en op 29 mei 2019 een kopie van de brief aan de heer P.

2.7    Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft klager verweerder onder verwijzing naar de brieven van verweerder aan de heer L en de heer P meegedeeld dat verweerders handelwijze in strijd is met Gedragsregel 25 en verweerder verzocht een deugdelijke schriftelijke verklaring hiervoor te geven.

2.8    Bij e-mail van 31 mei 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Het staat mij vrij een aanzegging met rechtsgevolg rechtstreeks aan uw cliënten te sturen. Mijn brieven bevatten een dergelijke aanzegging. Al hetgeen ik overigens in de brief vermeld, is ter onderbouwing van deze aanzegging. Nu de brief aan deze voorwaarden voldoet, behoef ik geen andere reden te hebben om de brief rechtstreeks aan uw cliënten te sturen. Uw toestemming heb ik in ieder geval niet nodig. (…)

Verzending per deurwaardersexploot had ik zelf ook graag voorkomen maar omdat ik niet beschik over de adresgegevens van uw cliënten, was ik genoodzaakt de brief via de deurwaarder te bezorgen. Die heeft immers toegang tot de GBA.

Uw integriteit trek ik overigens niet in twijfel, mocht daar bij u twijfel over bestaan.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met de cliënten van klager, zonder toestemming van klager en zonder dat sprake is van een aanzegging met rechtsgevolg;

b)    met de inhoud van de brieven aan de cliënten van klager heeft beoogd hen onder druk te zetten;

c)    in de brieven aan de cliënten van klager de integriteit van klager als advocaat in twijfel heeft getrokken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2    In het eerste lid van Gedragsregel 25 is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard - het tweede lid van Gedragsregel 25 voorziet daarin - wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.

5.3    De raad overweegt allereerst dat klager, anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd, een voldoende eigen belang heeft (ook) bij klachtonderdelen a) en b). Verweerder heeft door de cliënten van klager rechtstreeks te benaderen klager omzeild. Klager heeft zijn cliënten hierdoor niet kunnen voorbereiden op de brief van verweerder en hij heeft als gevolg van de brief een en ander aan zijn cliënten moeten uitleggen. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

5.4    Niet is in geschil dat klager verweerder geen toestemming heeft gegeven om zich rechtstreeks tot de cliënten van klager te wenden. Wat betreft de uitzondering van Gedragsregel 25 lid 2 geldt dat, hoewel de brieven van verweerder aan de heer L en de heer P, anders dan klager stelt, kunnen worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg (hoewel daartoe niet beperkt), gesteld noch gebleken is dat het beoogde rechtsgevolg van de aanzegging niet had kunnen worden bewerkstelligd door deze alleen aan klager te sturen. Van een andere rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet alleen aan klager te doen is evenmin gebleken. Dat verweerder een gegronde vrees zou hebben gehad voor (verdere) fraude en met de brieven wilde bewerkstelligen dat de bewijsmiddelen zo snel mogelijk werden veiliggesteld (met name ten aanzien van de eigendom van de kunstvoorwerpen) is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft immers niet kunnen toelichten dat en waarom het in verband hiermee nodig was de cliënten van klager rechtstreeks aan te schrijven. Het enkele feit dat klager niet had gereageerd op de brief van 13 maart 2019 met betrekking tot een andere cliënt van klager vormt geen rechtens aanvaardbare reden voor het rechtsreeks aanschrijven. Klachtonderdeel a) is in zoverre gegrond.

5.5    Ook klachtonderdeel b) is gegrond. De raad kan de brieven van verweerder niet anders lezen dan dat hij daarmee heeft beoogd de cliënten van klager onder druk te zetten.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    In de brieven van 28 mei 2019 heeft verweerder geschreven “Daar komt nog bij dat u zich laat bijstaan door dezelfde advocaat als [Van O], hetgeen de twijfel van BBA nog verder doet toenemen.”. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager in het licht van de gehele context meent dat verweerder zich hiermee diffamerend over klager heeft uitgelaten, leest de raad de zin zo dat verweerder daarin een link legt tussen de cliënten van klager, Van O en de heren L en P. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht, ondanks het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder, de oplegging van een waarschuwing passend en geboden. In dit verband merkt de raad op dat de excuses van verweerder niet direct zijn gekomen en zijn gemaakt zonder duidelijke erkenning dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en M. Middeldorp, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2020 verzonden.