ECLI:NL:TADRAMS:2020:10 Raad van Discipline Amsterdam 19-720/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:10
Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 20-01-2020
Zaaknummer(s): 19-720/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat, hoofdzakelijk in verband met werkzaamheden die door juridisch medewerker onder verantwoordelijkheid van verweerder zijn verricht. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht waardoor onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerders medewerker de werkzaamheden heeft verricht. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 januari 2020

in de zaak 19-720/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 juni 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 oktober 2019 met kenmerk 2019-979456, door de raad ontvangen op 17 oktober 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 december 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 8 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld geweest in een geschil met de woningbouwvereniging over het al dan niet instemmen met groot onderhoud en aanpassingen aan zijn huurwoning. In dat kader is er op 15 januari 2019 door de rechtbank een vonnis in kort geding gewezen waarbij klager (kort gezegd) veroordeeld is tot medewerking aan de door de woningbouwvereniging voorgenomen verbouwing van zijn huurwoning. Vervolgens heeft klager zich tot het kantoor van verweerder gewend.

2.2    Op 5 februari 2019 heeft een juridisch medewerker van het kantoor van verweerder, mr. G, een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“[Verweerder] hieronder de mail zoals besproken, graag hoor ik of dit akkoord is.

Geachte [klager],

Uw vonnis heb ik bestudeerd. Daarin is te lezen dat u bereid bent uw medewerking te verlenen aan de door [woningbouwvereniging] voorgenomen verbouwing maar dat u, zoals u mij ook verteld heeft, bepaalde onderdelen van de verbouwing luxer/beter zou willen (laten) uitvoeren en voor die materialen zelf wilt betalen. U wilt er in uw huidige woning namelijk minstens de aankomende 10 jaar netjes bij zitten.

U heeft mij voorts gevraagd met [woningbouwvereniging] in gesprek te treden om afspraken te maken over de voorgenomen verbouwing. Dit kunnen wij, op betalende basis, voor u doen. Wees er op dit punt echter nogmaals op gewezen, dat in het vonnis is bepaald dat u uw onvoorwaardelijke medewerking moet verlenen aan de verbouwing door [woningbouwvereniging]. Indien u hier geen gevolg aan zou geven, verbeurd u per dag de dwangsom zoals in het vonnis toegewezen. Dit betekent dat u ook gehouden bent uw medewerking te verlenen mocht u het niet geheel eens zijn met de verbouwing en mocht het ons niet lukken om in vruchtbaar overleg te treden met [woningbouwvereniging].

Wij kunnen dus voor u een brief sturen naar [woningbouwvereniging] en vragen of zij bij de verbouwing rekening kunnen houden met uw wensen. Wij kunnen [woningbouwvereniging] hier echter niet toe verplichten, omdat er een vonnis ligt waarin is bepaald dat de verbouwing zoals deze door [woningbouwvereniging] is voorgenomen redelijk is.

Kortom we kunnen voor u in overleg treden maar kunnen niet eisen dat [woningbouwvereniging] zich zal conformeren aan uw wensen.

Indien u, na dit te hebben gelezen, besluit dat wij voor u in overleg zullen treden met [woningbouwvereniging] doe ik u bij deze een voorschotnota toekomen:

Mijn uurtarief bedraagt: EUR 150,00,- Ex. 21% Btw. plus 21% kantoorkosten Ik verwacht met het opstellen van de brief en de daaropvolgende correspondentie in totaal 4 uren bezig te zijn. Vooralsnog schat ik de kosten dan ook op EUR 600.00,- Ex. 21% Btw. plus 21% kantoorkosten in totaal.

Graag verneem ik van u of dit akkoord is. Bij een bevestigend antwoord zal ik voor u aan de slag gaan.”

2.3    Op 11 februari 2019 heeft mr. G een opdrachtbevestiging gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In navolging van onze gesprekken, waarbij u mij verzocht u van rechtsbijstand te voorzien, bevestig ik bij deze dat ik uw verzoek heb aanvaard.

Na het overleggen van een voorschotnota heeft u mij uw akkoord gegeven, op basis van mijn uurtarief (EUR 150.00,- Ex. 21% kantoorkosten + 21% Btw.), juridische werkzaamheden voor u te verrichten.

Mijn kantoor neemt deel aan de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur. De klachtenregeling treft u aan in de bijgevoegde algemene voorwaarden, beide zijn overigens ook te vinden op onze website (...).

Mocht u vragen hebben, dan verneem ik graag van u. Ik ben te bereiken via (...).

Namens het team van [kantoor verweerder],

[mr. G]”

2.4    Bij deze opdrachtbevestiging zijn algemene voorwaarden gevoegd, met onder meer de volgende inhoud:

“Artikel 1 – Toepasselijkheid en begrippen

(...)

2. In deze algemene voorwaarden wordt onder [kantoor verweerder] tevens begrepen alle bij deze eenmanszaak in dienst zijnde advocaten en  overige werknemers.

(...)

Artikel 4 – Honorarium en declaraties

(...)

5. Opdrachtgever is verplicht de facturen van [kantoor verweerder] binnen 14 (veertien) dagen na dagtekening te voldoen, althans binnen zodanige termijn als op de factuur is vermeld.”

2.5    Op 14 februari 2019 heeft mr. G een brief gestuurd aan de woningbouwvereniging, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij wendde zich [klager], wonende (...), verder te noemen cliënt, met het verzoek hem bij te staan in verband met de momenteel op handen zijnde verbouwing van de woning, (...).

Zoals gezegd zal [klager] zijn medewerking blijven verlenen aan de verbouwing. Hij zou echter graag zien dat bepaalde onderdelen van de verbouwing met mooiere materialen worden afgewerkt. Daarbij zou hij in overleg een aantal onderdelen graag ‘simpeler’ verbouwd zien. Nu de dialoog tussen cliënt en uw stichting telkens vruchteloos blijkt, heeft cliënt mij verzocht als tussenpersoon op te treden om alsnog een aantal zaken aangaande de verbouwing af te spreken. Om het overleg goed te laten verlopen verzoek ik u verdere correspondentie over het gehuurde via ondergetekende te laten verlopen.

(...)

Ik verzoek u bij deze binnen twee weken op onderhavig schrijven te reageren. De wens uitsprekende tot vruchtbaar overleg te komen verblijf ik.

(...)

Namens het team van [kantoor verweerder],

[mr. G]”

2.6    Op 5 maart 2019 heeft mr. G een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In de bijlage vindt u de reactie van [woningbouwvereniging] waarin zij, zoals ik u ook al heb verteld, stellen dat u uw volledige medewerking dient te verlenen aan de verbouwing en nu in het specifiek aan het plaatsen van een steunbalk in de woonkamer. U dient deze medewerking wel te verlenen [klager], de rechter heeft dit immers bepaald.

Leest u de brief even goed door en laat het een nachtje bezinken, dan bel ik u morgenmiddag over verder te nemen stappen.”

2.7    Op 7 maart 2019 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en mr. G. Diezelfde dag heeft mr. G een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Na ons uitvoerige telefoongesprek van vandaag, bericht ik u als volgt.

Ik ben momenteel bezig met het opstellen van een tweede brief en wil u met klem ontraden een onafhankelijke expert in te schakelen.

Wanneer u dit wel doet, zal dit de broze relatie met [woningbouwvereniging] te veel onder druk zetten. Dit kan voor u zeer vergaande gevolgen hebben. [woningbouwvereniging] kan immers het reeds gewezen vonnis executeren. Dit houdt in dat u uit uw huis gezet kan worden!

Het inschakelen van een expert zal dus niet in uw belang zijn. Ik verneem dan ook graag binnen afzienbare tijd van u, dat u zich zal onthouden van het inschakelen van een dergelijke onafhankelijke expert.”

2.8    Diezelfde dag heeft mr. G namens klager een brief gestuurd aan de advocaat van de woningbouwvereniging.

2.9    Op 2 mei 2019 heeft mr. G een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand vindt u een schrijven dat ik enige tijd geleden na ons vorige onderhoud voor u heb opgesteld.

Na de besproken vorderingen kunnen we dit schrijven op een aantal punten aanpassen. Zoals besproken ontvang ik daartoe graag een puntsgewijze beschrijving van hetgeen u wilt bespreken.”

2.10    Op 3 mei 2019 heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. G, met onder meer de volgende inhoud:

“We zijn nu 4 maanden bezig met de renovatie (...), iedere keer als je thuiskomst is het 1 grote bende wat ze achter laten zowel in huis alsmede in de tuin. U begrijpt dat ik dit gewoonweg niet meer accepteer, het is ook een keer genoeg. Daar komt bij dat ik schade lijdt en heb geleden (...). U begrijpt dat ik er helemaal klaar mee ben, [woningbouwvereniging] dient dan ook naar mij toe de schade te vergoeden alsmede een passende oplossing te komen.”

2.11    Op 14 mei 2019 heeft mr. G een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Om een partij aansprakelijk te stellen moeten we wel met bewijs komen. Ik verzoek u dan ook stukken aan mij te doen toekomen waaruit uw schade blijkt. Denk hierbij met name aan foto’s van de schade en bonnen van reparatie- en vervangingskosten.

Graag ontvang ik dergelijke stukken per email van u.”

2.12    Op 22 mei 2019 heeft mr. G een brief gestuurd aan het uitvoerende aannemer, met onder meer de volgende inhoud:

“Tijdens de verbouwing is er door toedoen van Bouw- en Aannemingsbedrijf (...), in de hoedanigheid van aannemer van [woningbouwvereniging], schade toegebracht aan de wasmachine, de scheidsrechterskleding en de kozijnen van het gehuurde van cliënt. Daarbij kon hij zijn huis niet meer in doordat onverhoopt en zonder mededeling zijn sloten zijn vervangen (...). Daarbij worden er dagelijks spullen en gereedschappen achtergelaten, in dier mate dat de bewoning van het gehuurde in hoge mate is bemoeilijkt.

(...)

Met het oog op al het voorgaande kan cliënt dan ook niet akkoord gaan met de door u voorgestelde schadevergoeding (...).

In het hiernavolgende wordt een voorstel gedaan waar cliënt zich in alle redelijkheid wél in kan vinden.

(...)

Totaal gevorderde schadevergoeding: 2250,- EUR

Namens cliënte verzoek ik u vriendelijk voornoemde bedragen binnen 2 weken over te maken naar onze derdengeldenrekening; (...).”

2.13    Op 4 juni 2019 heeft de uitvoerende aannemer een e-mail gestuurd aan mr. G, met onder meer de volgende inhoud:

“Wij betreuren het feit dat er schade is ontstaan aan de persoonlijke eigendommen van uw client. (...)

Gezien bovenstaande feiten zijn wij van mening dat wij een zeer schappelijk financieel aanbod hebben gedaan voor de afhandeling van deze kwestie. Wij blijven bij dit aanbod.

(...)

Graag verneem ik binnen 14 dagen of uw client akkoord gaat met onze eerdere aanbod. Bij een afwijzing van ons aanbod zal deze komen te vervallen.”

2.14    Op 5 juni 2019 heeft mr. G een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“U heeft zich tot mij gewend met een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 januari 2019 (...). U heeft mij verzocht u in het licht van dit vonnis en de op handen verbouwing van uw huurwoning (...) bij te staan.

In het vonnis is bepaald dat u uw onvoorwaardelijke medewerking aan de op handen verbouwing dient te verlenen. U blijft echter telkens voorwaarden aan de uitvoering van de verbouwing verbinden. Dit terwijl de wederpartij een vonnis in handen heeft waarmee zij u een dwangsom kan doen laten betalen voor elke keer dat u voorwaarden stelt of niet meewerkt. Zowel ondergetekende, als de advocaat van de wederpartij (en de wederpartij) hebben u dit meerdere keren duidelijk gemaakt.

De afgelopen tijd heb ik u duidelijk medegedeeld wat uw rechtspositie is en wat de beste route is om deze te bewandelen ten aanzien van de oplevering en de schadevergoeding van uw huurwoning.

De aannemer wil de woning op korte termijn opleveren en u heeft aangegeven dit ook te willen. Wanneer ik echter probeer tot oplossingen te komen, wilt u hier maar zeer moeilijk aan meewerken en blijft u vasthouden aan uw standpunten. Zelfs wanneer ik u vertel dat deze juridisch onhoudbaar zijn.

Toen ik u sprak over de schadevergoeding, zei u tegen mij dat u steekhoudend bewijs heeft om uw geleden schade te onderbouwen. Ik heb u toen verteld dat het bewijs dat ik van u heb ontvangen de schade niet onderbouwd en dat juridisch steekhoudend bewijs bestaat uit gedetailleerde foto’s, bonnen, afschriften en specificatie van de geleden schade. Daarbij moet u in principe kunnen aantonen wie de schade heeft gemaakt en dat die schade aan die persoon of entiteit is toe te rekenen.

Alhoewel ik voor u heb geprobeerd een hogere schadevergoeding te bewerkstelligen (het voorstel is EUR 1000,-, namens u is een bedrag van EUR 2250,- voorgesteld), heeft de wederpartij vooralsnog gesteld dat u deze hogere schadevergoeding onvoldoende heeft kunnen onderbouwen. Ik heb u verteld dat de wederpartij juridisch gezien geen onredelijk standpunt inneemt en dat u een grote kans loopt de gehele schadevergoeding mis te lopen indien u zich rigide blijft opstellen in de onderhandelingen. U blijft echter stug vasthouden aan uw mening dat u meer geld behoort te krijgen. Na u nogmaals over uw rechtspositie te hebben verwittigd, ging het er bij u nog steeds niet in en heeft u zonder aankondiging het gesprek beëindigd.

Ik heb u duidelijk gemaakt dat een andere route dan ik u heb voorgesteld, mijns inziens niet in uw rechtsbelang is. U blijft echter volhouden dat u het niet eens bent met de verbouwing, de oplevering en de schadevergoeding. Nu u kennelijk een andere route voor ogen heeft, kan ik u niet langer bijstaan. Het staat u natuurlijk vrij zich tot een ander advocatenkantoor te wenden voor een second opinion.

Gelieve u bijgaand de  nota voor de geleverde diensten aan te treffen waarvan ik u verzoek deze binnen 7 dagen te voldoen op rekeningnummer (...) ten name van [kantoor verweerder].

Vertrouwende u hiermee geïnformeerd te hebben.”

2.15    Op 6 juni 2019 heeft verweerder een factuur gestuurd aan klager voor de door mr. G verrichtte werkzaamheden, met een betalingstermijn van 7 werkdagen.

2.16    Diezelfde dag heeft klager een e-mail gestuurd aan mr. G, met onder meer de volgende inhoud:

“De nota wordt dan ook niet in behandeling genomen.

Dan wordt er een bedrag van € 150,00 in rekening gebracht en dan € 175,00 uitermate vreemd”

2.17    Later diezelfde dag heeft verweerder e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Abusievelijk is door onze financiële afdeling een onjuist tarief in de nota opgenomen. Namens die afdeling wordt bij deze excuses aangeboden voor voornoemde vergissing.

Bijgaand treft u de juiste nota aan. Indien u deze nota niet binnen de daarin gestelde betalingstermijn van 7 dagen voldoet, zullen wij de vordering overdragen aan onze incassospecialist en gerechtsdeurwaarder.”

2.18    Enige tijd later heeft verweerder een deurwaarder ingeschakeld teneinde de vordering op klager te innen.

2.19    Op 19 juni 2019 heeft de deurwaarder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand doen wij u een kopie van de factuur d.d. 6 juni 2019 toekomen. Hierin kunt u lezen dat de vordering binnen 7 werkdagen na dagtekening van de factuur voldaan moest worden. De betalingstermijn is op 17 juni jl. verstreken. Op 18 juni jl. hebben wij u een ingebrekestelling gestuurd, waarin u nog eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen 14 dagen, te rekenen vanaf de eerste werkdag volgend op de ontvangst van de ingebrekestelling, de vordering zonder incassokosten te voldoen. Indien u hieraan geen gevolg geeft dan bent u wettelijke incassokosten verschuldigd. Wij zullen dan het incassotraject starten.”

2.20    Bij brief van 24 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerders medewerker tekort is geschoten in de behandeling van de zaak die hij namens verweerder in behandeling heeft gehad;

b)    het kantoor van verweerder zich zonder opgaaf van redenen heeft teruggetrokken, als gevolg waarvan klager schade heeft geleden;

c)    er onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerders medewerker de werkzaamheden heeft verricht;

d)    verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het incasseren van de facturen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat een aantal klachtonderdelen strikt genomen betrekking heeft op het handelen van de kantoorgenoot van verweerder, mr. G, die zelf geen advocaat is maar juridisch medewerker bij het kantoor van verweerder. Omdat mr. G onder verantwoordelijkheid van verweerder werkzaamheden heeft verricht, heeft verweerder daarmee eveneens de volle tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid als advocaat voor de door mr. G verrichte werkzaamheden.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerder dat verweerders medewerker tekort is geschoten in de behandeling van de zaak die hij namens verweerder in behandeling heeft gehad.

5.3    Verweerder voert aan dat mr. G klager heeft bijgestaan en de stukken heeft opgesteld, maar dat de zaak onder auspiciën van verweerder is behandeld. Alle stukken die zijn geschreven en alle stappen die zijn ondernomen hebben eerst na intern overleg op kantoor plaatsgevonden. Klager is meer dan deskundig bijgestaan door mr. G en uit geen enkele stelling van klager blijkt het tegendeel. Mr. G is juridisch universitair afgestudeerd en heeft veel ervaring met huurrechtzaken, aldus steeds verweerder.

5.4    De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Het is de raad niet gebleken dat de behandeling van de zaak van klager door mr. G niet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen heeft voldaan. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Klager verwijt verweerder dat het kantoor van verweerder zich zonder opgaaf van redenen heeft teruggetrokken, als gevolg waarvan klager schade heeft geleden.

5.6    Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat in het vonnis van 15 januari 2019 is bepaald dat klager zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan de verbouwing. Aan dit gebod heeft klager, ondanks het feit dat dit hem doorlopend duidelijk is gemaakt door het kantoor van verweerder, telkens geen gehoor gegeven. Klager wilde een schadevergoeding, waarop is aangegeven dat hij zijn schadevergoeding diende te onderbouwen. De wederpartij stelde voor om voor € 1.000,- te schikken. Namens klager is een tegenvoorstel gedaan van € 2.250,-. Op 4 juni 2019 heeft de wederpartij hierop gereageerd en aangegeven dat wordt vastgehouden aan het eerder gedane schikkingsvoorstel van € 1.000,-, aangezien een deel van de schade aan klager zelf te wijten is en een ander deel niet vaststaat. Diezelfde dag is klager door het kantoor van verweerder gebeld waarbij is aangegeven dat het schikkingsvoorstel van € 1.000,- onder deze omstandigheden alleszins redelijk is. Klager meende echter nog steeds dat hij meer schadevergoeding diende te ontvangen en dat hij daartoe toereikend bewijs had aangeleverd. Toen hem nogmaals is medegedeeld dat hij juridisch steekhoudend bewijs zou moeten aanleveren als hij meer schadevergoeding zou wensen, werd klager boos en heeft hij het gesprek zonder enige aankondiging beëindigd. Na intern overleg is vervolgens besloten klager niet langer bij te staan. De redenen van dit besluit zijn bij schrijven van 5 juni 2019 toegelicht (zie hiervoor onder randnummer 2.14).

5.7    De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Ditzelfde geldt in onderhavig geval, waarbij een juridisch medewerker werkende onder de verantwoordelijkheid van een advocaat de werkzaamheden heeft beëindigd. Gelet op het verweer van verweerder, dat wordt ondersteund door de overgelegde e-mail van 5 juni 2019, kan niet worden vastgesteld dat het kantoor van verweerder zich zonder opgaaf van redenen heeft teruggetrokken. Voorts is niet gebleken dat daarbij onzorgvuldig is gehandeld. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    Klager verwijt verweerder dat er onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerders medewerker de werkzaamheden heeft verricht. Ter toelichting voert klager aan dat tijdens het gesprek dat hij met mr. G heeft gehad mr. G nooit en te nimmer heeft medegedeeld dat hij geen advocaat was. Klager ging er wel vanuit dat mr. G advocaat was. Indien klager had geweten dat mr. G geen advocaat was had hij zich niet door mr. G laten bijstaan, aldus steeds klager.

5.9    Verweerder stelt dat nooit de indruk is gewekt dat mr. G advocaat is. Nergens valt immers te lezen dat mr. G zich advocaat noemt. Indien klager in die veronderstelling zou hebben geleefd, moet worden gesteld dat hij die veronderstelling geenszins aan een mededeling van het kantoor heeft kunnen ontlenen. In het contact met klager heeft mr. G doorgaans termen gebruikt als “ik sta u als jurist bij” en “wij als advocatenkantoor staan u bij”. Voorts geldt dat mr. G klager heeft bijgestaan en de stukken heeft opgesteld, maar dat de zaak onder auspiciën van verweerder is behandeld. Het uurtarief van € 150,- van mr. G is in rekening gebracht, en niet het tarief van € 240,- van verweerder, aldus steeds verweerder.

5.10    De raad overweegt als volgt. Het ligt op de weg van (het kantoor van) verweerder om geen enkel misverstand te laten bestaan over de hoedanigheid waarin medewerkers van  kantoor voor cliënten optreden. Verweerder heeft in zijn relatie met klager naar het oordeel van de raad onvoldoende maatregelen genomen om misverstanden op dit punt te voorkomen. In geen enkele e-mail of brief staat de hoedanigheid van mr. G als juridisch medewerker uitdrukkelijk vermeld, terwijl klager er vanuit mocht gaan dat hij te maken had met een advocaat nu hij zich had gewend tot een advocatenkantoor. Er had op dit punt meer zorgvuldigheid van verweerder jegens klager mogen worden verwacht. Klachtonderdeel c) is gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.11    Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het incasseren van de facturen. Ter toelichting voert klager aan dat de declaratie foutief was en het zeer ongebruikelijk is dat er gelijk bij gemeld wordt dat als er niet binnen 7 dagen betaald wordt de vordering uit handen wordt gegeven. In de opdrachtbevestiging is niet over een betalingstermijn gesproken en ook niet in de algemene voorwaarden, aldus steeds klager.

5.12    Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat op 6 juni 2019 aan klager een nota is gestuurd voor de geleverde diensten (zie hiervoor onder randnummer 2.15). Hierop heeft klager bedreigingen geuit door te stellen ‘korte metten’ te zullen maken. Klager heeft twee weken later aangegeven voornoemde nota niet (geheel) te zullen betalen. Daarop is het dossier overgedragen aan de deurwaarder. De deurwaarder heeft klager op 19 juni 2019 uitgelegd dat de betalingstermijnen correct in het oog zijn gehouden (zie hiervoor onder randnummer 2.19), aldus steeds verweerder.

5.13    De raad overweegt als volgt. De betalingstermijn van 7 werkdagen die verweerder in de declaratie heeft gehanteerd is niet in strijd met de algemene voorwaarden en acht de raad voorts niet onredelijk kort. Dat verweerder de declaratie (na het verstrijken van deze termijn) ter incasso aan een deurwaarder heeft overgedragen is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat klager had aangegeven de declaratie niet te zullen betalen. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande is alleen klachtonderdeel c) gegrond. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht waardoor onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid waarin verweerders medewerker de werkzaamheden heeft verricht. Nu verweerder zich niet eerder voor een soortgelijk feit bij de tuchtrechter heeft moeten verantwoorden en de raad de kans op herhaling gering acht, volstaat de maatregel van waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder randnummer 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de     Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder     randnummer 7.4.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2020 verzonden.