ECLI:NL:TAHVD:2019:229 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190049

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:229
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 14-02-2020
Zaaknummer(s): 190049
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing. Het hof oordeelt dat artikel 46h lid 7 Advocatenwet door de voorzitter op juiste gronden is toegepast. Er bestaat geen aanleiding voor het doorbreken van het zogeheten appelverbod. Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

van 2 december 2019

in de zaak 190049

naar aanleiding van het verzet van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 januari 2018 met nummer 17-526/A/NH en naar de beslissing van de voorzitter van de raad van 25 augustus 2017, gewezen onder hetzelfde nummer. In de voorzittersbeslissing is de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard; het verzet daartegen is door de raad ongegrond verklaard.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:14. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:187.

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Klaagster heeft bij brief van 17 februari 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.

2.2    De voorzitter van het hof heeft bij beslissing van 15 maart 2019 geoordeeld dat het door klaagster ingestelde beroep op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet moet worden afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen op dezelfde dag toegezonden. De beslissing van de voorzitter van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2019:110.

2.3    Tegen deze voorzittersbeslissing heeft klaagster op 26 maart 2019 schriftelijk verzet gedaan. Verweerder heeft in zijn brief van 9 april 2019 een reactie gegeven op het verzet van klaagster. Klaagster heeft vervolgens een brief ingediend op 28 april 2019.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van

28 oktober 2019. Klaagster is met haar gemachtigde [naam gemachtigde klaagster] bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft haar standpunt toegelicht.

3    BEOORDELING

3.1    De voorzitter van het hof heeft klaagsters hoger beroep afgewezen. De voorzitter heeft overwogen dat op grond van artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open staat tegen een verzetsbeslissing van de raad.

3.2    Klaagster heeft in haar verzet tegen deze beslissing aangevoerd dat de beslissing van de raad geen passend oordeel bevat over de zaak, over het onderzoek, over een hoorzitting, over de inhoud en de bewijzen van de klacht van klaagster, over een weerwoord, over de procedure, over het (zaak)dossier en over de kosten. 

3.3    Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar zijn inhoudelijke reactie op de klacht van klaagster, zoals eerder door hem ingediend bij de raad.

3.4    Het hof overweegt dat de beslissing van de raad van 15 januari 2018 in samenhang met de voorzittersbeslissing van 25 augustus 2017 uitvoerig is gemotiveerd. Er is uitgebreid ingegaan op de stellingen van klaagster. Het hof is op basis van het voorliggende dossier van oordeel dat ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken, waaruit zou volgen dat de raad bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, waardoor de raad de zaak niet eerlijk en niet onpartijdig zou hebben behandeld. Een beroep op een dergelijke schending dient bovendien te worden gedaan binnen 30 dagen na verzending van de  verzetsbeslissing door de raad, hetgeen in het onderhavige geval niet is gebeurd.  Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar zou zijn. Het voorgaande brengt mee dat artikel 46h lid 7 Advocatenwet door de voorzitter op juiste gronden is toegepast. Er bestaat geen aanleiding voor het doorbreken van het zogeheten appelverbod. Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van 15 maart 2019 van de voorzitter van het Hof van Discipline, gewezen onder nummer 190049 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.    

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 2 december 2019.