ECLI:NL:TAHVD:2019:206 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190115W + 190115W2

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:206
Datum uitspraak: 29-11-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Zaaknummer(s): 190115W + 190115W2
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In totaal vijf wrakingsverzoeken achtereen,  alle gebaseerd op het uitgangspunt dat advocaten op grond van artikel 10a, eerste lid, onder b, van de Advocatenwet, verplicht partijdig zijn bij de behartiging van de belangen van cliënten, waaruit verzoeker afleidt dat advocaten daardoor niet onpartijdig als lid van het hof kunnen optreden. Het hof gaat uitgebreid in op wetgeving, jurisprudentie en achtergrond van het instituut wraking. Verzoeker kan niet alle advocaatleden van het hof in het algemeen wraken en evenmin op grond van dit uitgangspunt (individueel) iedere advocaat die deel uitmaakt van de wrakingskamer of een kroonlid, die toestaat dat een advocaat deel uitmaakt van de wrakingskamer. De overige tegen de individuele advocaatleden gerichte wrakingsgronden leveren evenmin zwaarwegende aanwijzingen op voor vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees dienaangaande. De wrakingsverzoeken worden buiten behandeling gesteld dan wel afgewezen. Een volgend wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen.

BESLISSING                                                                                  

van 29 november 2019

in de zaak 190115W en 190115W2 

naar aanleiding van het wrakingsverzoeken van: 

verzoeker

tegen:

alle advocaat leden van het Hof van Discipline

verweerders 

en: 

mr. G.C. Endedijk

advocaat lid van het Hof van Discipline

verweerder

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 25 april 2019 heeft de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (verder: de raad van de orde), onder nummer 2019-785864, een verzoek tot inschrijving als advocaat geweigerd.

1.2    Tegen deze beslissing van de raad van de orde heeft verzoeker op 7 mei 2019 een beklagschrift ingediend bij het hof van discipline (verder: het hof). Gelijktijdig met dit beklag heeft verzoeker alle advocaat leden van het hof gewraakt. Dit wrakingsverzoek is geadministreerd onder nummer 190115W (hierna: wrakingsverzoek 1).

1.3    Bij brief van 4 juli 2019 heeft de griffie van het hof verzoeker geïnformeerd voornemens te zijn het wrakingsverzoek op de stukken te beoordelen in raadkamer en geen mondelinge behandeling te laten plaatsvinden. Daarbij is de samenstelling van de wrakingskamer vermeld: mrs. J.D. Streefkerk, T. Zuidema en G.C. Endedijk.

1.4    Verzoeker heeft met zijn brief van 9 juli 2019 aangegeven niet in te stemmen met de wijze van afhandeling en een mondelinge behandeling te wensen. Daarbij heeft hij een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. G.C. Endedijk, advocaat lid van het hof. Dit wrakingsverzoek is door het hof geadministreerd onder nummer 190115W2 (hierna: wrakingsverzoek 2).

1.5    Bij brief van 6 augustus 2019 van de griffie van het hof is verzoeker opgeroepen voor de zitting van 4 oktober 2019 en is hij geïnformeerd over de samenstelling van de wrakingskamer, zijnde mrs. T. Zuidema, V. Wolting en G. Creutzberg.

1.6    Bij brief van 8 augustus 2019 heeft verzoeker een wrakingsverzoek geformuleerd tegen mr. V. Wolting, advocaat lid van het hof (hierna: wrakingsverzoek 3).

1.7    Bij e-mailbericht van 2 september 2019 heeft de griffie van het hof verzoeker geïnformeerd over een wijziging in de samenstelling van de wrakingskamer, waaruit onder meer blijkt dat mr. C.A.M.J. Raymakers, advocaat lid van het hof, daarin zal plaatsnemen.

1.8    Bij brief van 3 september 2019 met bijlagen heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen mr. C.A.M.J. Raymakers geformuleerd (hierna: wrakingsverzoek 4).

1.9    Het hof heeft verder kennisgenomen van de volgende stukken:

-      de brief van mr. G.C. Endedijk van 15 juli 2019;

-     de brief van verzoeker aan het hof van 9 september 2019, waarin hij een aanvullende wrakingsgrond formuleert;

-     de brief van 14 september 2019 van verzoeker, waarin hij bezwaar maakt tegen de gang van zaken bij de behandeling van zijn wrakingsverzoeken;

-     de brief van verzoeker van 15 september 2019 aan de voorzitter van de wrakingskamer, waarin hij bezwaar maakt tegen de deelname van een advocaat lid in de wrakingskamer.

1.10    De wrakingsverzoeken 1, 2 en 4 zijn op de openbare zitting van 4 oktober 2019 behandeld door de wrakingskamer van het hof. Wrakingsverzoek 3 behoefde geen behandeling omdat mr. Wolting zich om hem moverende redenen (ambtshalve is het hof bekend dat mr. Wolting vanaf 1 oktober 2019 niet langer als advocaat op het tableau is ingeschreven) aan de zaak had onttrokken. Verzoeker en verweerder zijn ter zitting verschenen. Ter zitting heeft verzoeker ook de andere (kroon)leden van de wrakingskamer, mr. T. Zuidema en mr. M.P.C.J. van Bavel, gewraakt (hierna: wrakingsverzoek 5).

1.11    De wrakingsverzoeken 1 en 2 zijn ter zitting door verzoeker toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Met instemming van verweerder mr. G.C. Endedijk zijn bij het verzoek tot diens wraking door verzoeker ook drie aan de pleitaantekeningen gehechte bijlagen overgelegd.

2    BEOORDELING

De wrakingsverzoeken

2.1    Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek gericht aan alle advocaat leden van het hof (wrakingsverzoek 1) ten grondslag gelegd dat sinds 2015 advocaten op voet van artikel 10a, eerste lid, onder b, van de Advocatenwet, verplicht partijdig zijn bij de behartiging van de belangen van cliënten. Verzoeker leidt hieruit het volgende af: “Een advocaat dient zich te allen tijde, dus ook als hij niet in zijn hoedanigheid van advocaat optreedt, te gedragen overeenkomstig de eisen die genoemd artikel aan de advocaat stelt. Dit kan niks anders betekenen dan dat de advocaten van de raad van discipline (het hof begrijpt: de advocaat leden van het hof van discipline) per definitie partijdig zijn en dat daarom de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaak schade lijdt of kan lijden”. Verder voert hij aan: “Ik ben niet bekend met dossiers en cliënten van de advocaten die lid zijn van het hof van discipline, en dat hoeft ook niet. Niet is uit te sluiten dat de advocaat-leden optreden voor belangen die haaks staan op of anderszins strijdig zijn met de gerechtvaardigde belangen die ik behartig”.

2.2    Verzoeker heeft, naast de onder 2.1 genoemde grond, aan zijn wrakingsverzoek gericht aan mr. G.C. Endedijk (wrakingsverzoek 2) ten grondslag gelegd dat aan de website van het kantoor ontleende informatie hem sterkt in de opvatting dat de partijdigheid en bovendien de cliënten en/of (buitenlandse) relaties (van het kantoor) van mr. Endedijk afbreuk doen aan zijn rechterlijke onpartijdigheid als lid van de wrakingskamer. In dit verband wijst verzoeker erop dat op het advocatenkantoor van mr. Endedijk advocaten werkzaam zijn die zijn toegelaten tot de New York Bar en een groot internationaal netwerk in onder meer de Verenigde Staten hebben. In ieder geval in theorie kunnen door de stellingen en beweringen van verzoeker met betrekking tot de aanslagen op de torens van de Twin Towers in New York op 11 september 2001 belangen in het gedrang komen die deze advocaten behartigen.

2.3    Ook leidt verzoeker uit de website van het kantoor af dat cliënten van het advocatenkantoor belang hebben bij adviezen die verzoeker in dit dossier stelt te geven aan de Orde over IT/ICT. Verder staat een kantoorgenoot van mr. Endedijk kennelijk op de website als vrijwilliger te boek voor het [naam programma] bij [naam organisatie voor maatschappelijk werk] in [plaatsnaam] en kan mr. Endedijk en/of zijn kantoor belang hebben bij de stellingen en beweringen van verzoeker over hiv en aids.

2.4    Bovendien wraakt verzoeker mr. Endedijk vanwege zijn nevenfunctie als lid van het [naam christelijke instantie 1] en lid van de [naam christelijke instantie 2]. Verzoeker stelt dat hij stellingen en beweringen heeft gepubliceerd die niet stroken met de algemene leer in het christendom, waardoor mr. Endedijk, die volgens verzoeker in religieuze verwarring verkeert en/of in onvermogen om (begrijpend) te lezen, niet in staat is onbevooroordeeld en onpartijdig over zijn zaak te oordelen.

2.5    Verzoeker heeft, naast de onder 2.1 genoemde grond, aan zijn wrakingsverzoek gericht aan mr. C.A.M.J. Raymakers (wrakingsverzoek 4) verder ten grondslag gelegd dat mr. Raymakers lid en waarnemend deken is geweest van de toenmalige raad van toezicht. Bovendien is mr. Raymakers kantoorgenoot van [naam kantoorgenoot] die als lid van de raad van de orde (mede) verantwoordelijk is voor het bestreden besluit in de hoofdzaak. Daarnaast is door verzoeker aangifte gedaan tegen alle leden van de raad van de orde (en dus tegen de directe collega van mr. Raymakers) in verband met deelname aan de terroristische organisatie die onderdelen van de Nederlandse Staat bedreigt en bedriegt en daarmee een gevaar is voor de rechtsorde.

2.6    Aan het wrakingsverzoek gericht tegen mr. T. Zuidema en mr. M.P.C.J. van Bavel (wrakingsverzoek 5) heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat zij in strijd met de wet hebben gehandeld doordat zij een advocaat lid, te weten mr. Raymakers hebben toegestaan in de wrakingskamer te laten zitten. De wet eist volgens verzoeker alleen een behandeling door een meervoudige kamer en niet dat daar een advocaat lid deel van uitmaakt.

Het juridisch kader

2.7    Het hof overweegt het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet zijn de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de leden van het hof van overeenkomstige toepassing verklaard. De hier van belang zijnde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering luiden als volgt:

art. 512: "Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

art. 513: "1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Tijdens de terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.

4. Een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

5. Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de terechtzitting geschorst."

art. 514: "Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten."

art. 515: "1. Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.

2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het gerecht kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.

3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter wiens wraking was verzocht medegedeeld.

4. In geval van misbruik kan het gerecht bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.

5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open."

2.8    De onder 2.7 genoemde bepalingen dienen mede te worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR). Deze bepalingen houden – kort gezegd – in dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig bij de wet ingestelde rechterlijke instantie.

2.9    Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over het in artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op een behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht volgt als hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten aangezien anders (i) onvoldoende is gewaarborgd dat een partij haar aanspraak op een onpartijdige behandeling van de zaak kan verwezenlijken, en (ii) het vertrouwen dat de rechtzoekende in de gerechten moet kunnen stellen, in het geding zou kunnen komen (vgl. EHRM 15 oktober 2009, 17056/06, (Micallef tegen Malta), rov. 99). Uit deze rechtspraak valt echter ook af te leiden dat die hoofdregel alleen geldt indien sprake is van een wrakingsverzoek dat – in de bewoordingen van het EHRM – "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit" (vgl. EHRM 23 april 1996, 16839/90, (Remli tegen Frankrijk), r.o. 48).

2.10    Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM en artikel 14 lid 1 IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).

2.11    In het Nederlandse systeem van strafvordering, dat voor deze procedure van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan een procespartij bij de behandeling een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de zaak. Bij verwerping van het beroep kan de procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht (vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)

2.12    Daarnaast voorziet artikel 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van een procespartij elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo’n verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens die procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.

2.13    Mede gelet op doel en strekking van de wrakingsregeling – onder het behandelen van een zaak in de zin van artikel 512 Sv moet worden verstaan: elke rechterlijke bemoeienis met een zaak, van welke aard en omvang dan ook – is daaronder begrepen de behandeling door (een of meer leden van) de wrakingskamer van een wrakingsverzoek. Dat betekent dat ook de leden van een wrakingskamer kunnen worden gewraakt.

2.14    Ingevolge artikel 513 lid 2 Sv moet het wrakingsverzoek zijn gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art.512 Sv en kan door de wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten.

2.15    Indien de wrakingskamer heeft te oordelen over een verzoek tot wraking van de zittingsrechter en zij van oordeel is dat sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, kan de wrakingskamer bepalen dat het verzoek tot wraking van de zittingsrechter niet kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 Sv. Dat betekent dat zo’n verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, door de wrakingskamer buiten behandeling kan worden gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in artikel 515 Sv wordt gehouden, ook als sprake is van een eerste verzoek tot wraking van de zittingsrechter. Het tweede lid van artikel 515 Sv, inhoudende dat de wrakingskamer in geval van misbruik kan bepalen dat "een volgend verzoek" niet in behandeling wordt genomen, staat daaraan niet in de weg. Ook als het gaat om de eerste aanwending van de bevoegdheid om een verzoek tot wraking van de zittingsrechter in te dienen, kan de wrakingskamer – in aanmerking genomen dat een bevoegdheid niet mag worden aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven – daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het verzoek buiten behandeling wordt gelaten.

2.16    In verband met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is van belang dat ingeval de wrakingskamer een verzoek tot wraking van de zittingsrechter ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker het oordeel van de hogere rechter langs de in r.o. 2.11 aangegeven weg kan inroepen omtrent de – gestelde – vooringenomenheid van de zittingsrechter.

2.17    Op zichzelf neemt verzoeker terecht tot uitgangspunt dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt artikel 515 lid 1 Sv: een verzoek om wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat ingeval sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Artikel 515 lid 1 Sv staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 Sv. Die uitleg sluit ook aan bij de onder 2.9 weergegeven rechtspraak van het EHRM, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit" (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).

Wrakingsverzoeken 1 tot en met 5

2.18    Verzoeker heeft achtereenvolgens op 7 mei 2019, gericht tegen alle aan het hof verbonden advocaat leden, 9 juli 2019, gericht tegen advocaat lid mr. Endedijk, 8 augustus 2019, gericht tegen mr. Wolting, 3 september 2019, gericht tegen mr. Raymakers en ter zitting op 4 oktober 2019 tegen mr. T. Zuidema en mr. M.P.C.J. van Bavel in totaal vijf wrakingsverzoeken ingediend.

Buiten behandeling stelling van wrakingverzoeken gericht tegen leden wrakingskamer (wrakingsverzoeken 4 en 5)

2.19    Na schorsing en beraad in raadkamer heeft het hof op 4 oktober 2019 bij mondelinge uitspraak de wrakingsverzoeken tegen mrs. Raymakers, Zuidema en van Bavel (wrakingsverzoeken 4 en 5) buiten behandeling gesteld. Het hof heeft daarbij het navolgende in aanmerking genomen.

2.20    Repeterende wrakingsverzoeken als waarvan hier sprake is frustreren de afhandeling van zaken. Door de wrakingskamer te wraken kan er geen beslissing in de hoofdzaak en op de wraking volgen. En dat geldt dan ook voor de volgende wrakingskamers, die naar verzoeker in zijn wrakingsverzoek van 9 juli 2019 heeft gesteld op dezelfde gronden zullen worden gewraakt. De wrakingskamer is bij uitstek de kamer die een dergelijk misbruik van de bevoegdheid om te wraken een halt dient toe te roepen. Aan elk geding moet eenmaal een einde komen (vgl. HvD 16 november 2015; ECLI:NL:TAHVD:2016:48).

2.21    De handelwijze van verzoeker kan niet anders worden aangemerkt dan als evident misbruik van recht. Verzoeker heeft jegens mr. Raymakers (wrakingsverzoek 4) in essentie dezelfde wrakingsgrond aangevoerd als voor alle aan het hof verbonden advocaat leden geldt, namelijk dat hij naast tuchtrechter bij het hof ook advocaat is, en daarmee partijdig is.

2.22    De grond die verzoeker heeft aangevoerd voor wraking van mr. Zuidema en mr. Van Bavel (wrakingsverzoek 5) komt in de kern neer op hetzelfde bezwaar van verzoeker dat een advocaat lid deelneemt aan de behandeling van het wrakingsverzoek. Ook dat wrakingsverzoek is daarom op 4 oktober 2019 wegens evident misbruik van recht buiten behandeling gesteld.

2.23    Bij het beoordelen van de onpartijdigheid heeft als uitgangspunt te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2397). Dit uitgangspunt geldt onverkort voor alle leden van het hof, dus ook voor de advocaat leden (HvD 20 september 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:253).

2.24    De enkele stelling van verzoeker dat artikel 10a van de Advocatenwet meebrengt dat aan de onpartijdigheid van elk advocaat lid moet worden getwijfeld, beoordeelt de wrakingskamer als ontoereikend en onbegrijpelijk. Art. 10a Advocatenwet ziet op de waarden die een advocaat in het belang van een goede rechtsbedeling bij de uitoefening van zijn beroep in acht behoort te nemen. In dit geval handelt de advocaat in zijn hoedanigheid van (onafhankelijk) tuchtrechter, zoals een advocaat ook kan optreden als (plaatsvervangend) rechter, arbiter en mediator.

2.25    Jegens mr. Raymakers heeft verzoeker geen serieus te nemen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.

2.26    Verzoeker heeft gesteld dat mr. Raymakers zodanig verweven is met de raad van de orde van advocaten in Amsterdam dat hij om de in r.o. 2.5 genoemde redenen niet onafhankelijk kan oordelen over een beslissing van die raad. Verzoeker miskent daarbij allereerst dat mr. Raymakers als lid van de wrakingskamer uitsluitend mede een oordeel dient te geven over de ingediende wrakingsverzoeken en niet over het door verzoeker ingediende beklag.

2.27    Daarnaast geldt nog dat het hof heeft vastgesteld dat mr. Raymakers van 2003 tot 2008 lid en waarnemend deken van de toenmalige raad van toezicht van de orde van advocaten te Amsterdam is geweest en daarom geen bemoeienis kan hebben gehad met het onlangs door verzoeker gedane verzoek aan de raad van orde tot inschrijving als advocaat.

Niet is gesteld of gebleken dat zijn huidige kantoorgenoot [naam kantoorgenoot] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van het besluit van de raad van orde waarover verzoeker zich beklaagt.

Tot slot is een door verzoeker gestelde kennelijk gedane aangifte gericht tegen alle leden van de raad van orde in verband met deelname aan de terroristische organisaties die onderdelen van de Nederlandse Staat bedreigt en bedriegt en daarmee een gevaar is voor de rechtsorde, evenmin met ter zake doende stukken onderbouwd om daaruit ook maar een serieus te nemen objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van mr. Raymakers af te leiden.

2.28    De geformuleerde wrakingsgrond jegens mrs. Zuidema en Van Bavel (zie r.o. 2.6) bevat gezien het voorgaande evenmin serieus te nemen uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat zij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat een bij de verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.

De beoordeling van de wrakingsverzoeken 1 en 2

2.29    Het hof acht zich bevoegd over te gaan tot beoordeling van het wrakingsverzoek gericht tegen alle advocaat leden van het hof (wrakingsverzoek 1) en het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Endedijk (wrakingsverzoek 2).

2.30    Ter zake van het wrakingsverzoek gericht tegen alle advocaat leden van het hof (wrakingsverzoek 1; zie voor de onderbouwing r.o. 2.1) stelt de wrakingskamer voorop dat wraking van het gehele hof niet mogelijk is en verwijst daarvoor naar vaste jurisprudentie, zoals zijn uitspraak van 20 maart 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:48). Verzoeker heeft in dit geval niet het gehele hof gewraakt, doch “slechts” alle advocaatleden die van het hof deel uitmaken. Uit artikel 1 van het wrakingsprotocol volgt dat elk van de leden van het hof die de zaak behandelt kan worden gewraakt. Aldus is het niet mogelijk om (advocaat)leden die niet met de behandeling van de zaak zijn belast, te wraken.

2.31    Toewijzing van het wrakingsverzoek zou er bovendien toe leiden dat geen wrakingskamer kan worden samengesteld. Zonder advocaat leden is immers geen wrakingskamer van het hof samen te stellen die voldoet aan de wettelijke eisen als bedoeld in art. 56 lid 4 Advocatenwet. De wetgever heeft juist beoogd dat beroepsgenoten participeren in normvorming en handhaving en derhalve deel uit maken van tuchtcolleges die het beroepsmatig handelen van de beroepsgenoten beoordelen. (Zie onder andere “Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht”, rapport van de werkgroep tuchtrecht in opdracht van ministerie van justitie, Den Haag, 7 december 2006, pag. 12).

2.32    Verzoeker kan worden toegegeven dat art. 56 lid 4 Advocatenwet ziet op beroepen door een kamer bij het hof maar er zijn, behoudens voorzittersbeslissingen, geen andersluidende bepalingen over de samenstelling van het hof in de wet opgenomen ter zake van specifieke procedures die anders dan de beroepen rechtstreeks aan het hof kunnen worden voorgelegd. Daaruit valt af te leiden dat voor die specifieke procedures – mede gezien de voornoemde door de wetgever beoogde achtergrond – dezelfde samenstelling van kamers inclusief advocaatleden is vereist. Wrakingsverzoek 1 zal daarom worden afgewezen.

2.33    Ter zake van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Endedijk (wrakingsverzoek 2) overweegt de wrakingskamer het volgende. Voor de onderbouwing van dit verzoek verwijst het hof naar wat onder r.o. 2.2 t/m 2.4 is overwogen.

2.34    Mr. Endedijk heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek bij brief van 9 juli 2019 laten weten niet in de wraking te berusten. Mr. Endedijk kent verzoeker niet, heeft nooit contact met hem gehad, kent zijn cliënten niet en is niet bekend met door verzoeker uitgebrachte adviezen.

Mr. Endedijk ziet niet in hoe belangen van zijn cliënten zouden kunnen interfereren met belangen van verzoeker of van diens cliënten. Voor zover hem bekend hebben cliënten van zijn kantoor geen belangen meer betreffende de aanslagen die in 2001 hebben plaatsgevonden, zo dit al zou kunnen conflicteren met de opvattingen van verzoeker.

Mr. Endedijk behartigt geen belangen van cliënten ter zake IT/ICT.

Het vrijwilligerswerk dat een kantoorgenoot verricht heeft niets te maken met aids en de nevenfuncties van mr. Endedijk staan los van zijn geloofsopvatting. Mr. Endedijk treedt niet in de geloofsopvatting van verzoeker, maar ziet niet in dat dit ertoe kan leiden dat hij niet onpartijdig en niet onbevooroordeeld is.

2.35    Het hof overweegt het volgende. De grond dat mr. Endedijk als advocaat lid deelneemt aan de wrakingskamer kan niet tot wraking leiden om de redenen zoals hiervoor onder 2.23 tot en met 2.25 weergegeven.

2.36    Ten aanzien van de overige gronden stelt het hof voorop dat verzoeker in zijn eerste wrakingsverzoek van 7 mei 2019 en ook ter zitting de stelling heeft geponeerd dat hij niet bekend is met dossiers en cliënten van de advocaten die lid zijn van het hof van discipline en meent dat dit ook niet hoeft. Volgens verzoeker is immers niet uit te sluiten dat de advocaat-leden optreden voor belangen die haaks staan op of anderszins strijdig zijn met de gerechtvaardigde belangen die hij behartigt (zie hiervoor r.o. 2.1).

2.37    Uit het wrakingsverzoek en de daarop gegeven toelichting volgt dat verzoeker deze overige gronden baseert op wat hij heeft gelezen op de website van het kantoor van mr. Endedijk. In reactie op het verweer van mr. Endedijk stelt verzoeker dat hij de dossiers van mr. Endedijk en zijn kantoor niet kent, maar dat hij niet kan uitsluiten dat belangen van zijn cliënten of zijn kantoor zouden kunnen interfereren met de cliënten- en concurrentiebelangen van de cliënten van verzoeker of van verzoeker zelf.

2.38    Verzoeker miskent met zijn op de persoon van mr. Endedijk geformuleerde wrakingsgronden dat het te gelden uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Het ligt dan ook op de weg van verzoeker om die uitzonderlijke omstandigheden te stellen en bij betwisting te onderbouwen. De enkele stelling van verzoeker dat artikel 10a van de Advocatenwet meebrengt dat aan de onpartijdigheid van elk advocaat lid moet worden getwijfeld, is, zoals hiervoor al is overwogen, daarvoor ontoereikend. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door verzoeker op basis van bestudering van de website betrokken stellingen omtrent mogelijk aan de orde zijnde cliëntenbelangen en concurrentiebelangen. Die stellingen leveren evenmin zwaarwegende aanwijzingen op voor vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees dienaangaande. Wrakingsverzoek 2 wordt eveneens afgewezen.

2.39    Nu verzoeker in zijn zaak in korte tijd vijf maal een onvoldoende deugdelijk onderbouwd wrakingsverzoek heeft ingediend leidt de wrakingskamer hieruit af dat verzoeker tracht het proces in zijn zaak te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking. Het hof zal daarom – op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering – bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     wijst, na buiten behandeling stelling op 4 oktober 2019 van de wrakingsverzoeken van 3 september 2019 en van 4 oktober 2019 tegen de leden van de wrakingskamer, de wrakingsverzoeken van verzoeker van 7 mei 2019 gericht tegen alle aan het hof verbonden advocaatleden en van 9 juli 2019 gericht tegen mr. Endedijk af;

-      bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 29 november 2019.