ECLI:NL:TAHVD:2019:129 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180230

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:129
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 19-09-2019
Zaaknummer(s): 180230
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing van de raad. Klacht tegen advocaat tegenpartij in arbeidszaak ongegrond.

BESLISSING

van 25 maart 2019

in de zaak 180230

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

   1     HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 23 juli 2018, onder nummer 17-976, aan partijen toegezonden op 23 juli 2018, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:171.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift waarmee klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 augustus 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  het verweerschrift van verweerder van 23 oktober 2018.

  2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 februari 2019, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3.    KLACHT

3.1    De klacht, als aangevuld of gewijzigd bij brief van klaagster aan de raad van 14 maart 2018 en ter zitting van de raad, houdt - zakelijk weergegeven - in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onjuiste gegevens in het beslagrekest op te nemen en zodoende een vals beeld te schetsen van klaagster, met als gevolg dat de rechtbank verkeerd is ingelicht;

b)    beslag te leggen op haar bankrekeningen, terwijl er ook op minder bezwarende wijze beslag gelegd had kunnen worden bijvoorbeeld op de woning van klaagster;

c)    zich nodeloos grievend over klaagster uit te laten in de dagvaarding;

d)    in strijd met de waarheid bepaalde feiten over klaagster als “vast staand” op te geven in zijn correspondentie, terwijl die feiten niet juist bleken te zijn. Verweerder verschuilt zich daarbij achter zijn cliënte maar van een advocaat als verweerder mag worden verwacht dat hij nader onderzoek doet.

e)    niet inhoudelijk maar enkel inhoudsloos te reageren op vragen van klaagster in eigen e-mails van klaagster van 24 en 29 maart 2017 en de e-mail van haar advocaat van 10 mei 2017;

f)    niet direct na ontvangst van het vonnis de aan klaagster toekomende derdengelden terug te betalen. Daarnaast was een betekening van het vonnis nodig om de verschuldigde rente en proceskostenveroordeling betaald te krijgen.

4    FEITEN   

4.1    In de beslissing van de raad zijn onder overweging 2 de feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht, zodat de door de raad vastgestelde feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen bij de beoordeling van de klacht.

5.    BEOORDELING

5.1    Nu klaagster ter zitting van de raad akkoord is gegaan met de omschrijving van de klachtonderdelen door de raad, kan zij tegen die omschrijving in hoger beroep niet met succes bezwaar maken. Het hof is bij de beoordeling van deze zaak dan ook uitgegaan van de klacht zoals omschreven onder 3.1. van deze beslissing.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep, waaronder het besprokene ter zitting, heeft overigens niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 juli 2018, onder nummer 17-976, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. W.A.M. van Schendel,

L. Ritzema, E.L. Pasma en A.M. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.