ECLI:NL:TADRSHE:2019:8 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-864/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:8
Datum uitspraak: 14-01-2019
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): 18-864/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Optreden als curator. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens verstrijken termijn ex art. 46g en deels kennelijk ongegrond omdat optreden van verweerder als curator is getoetst door de rc en vertrouwen in advocatuur niet is geschaad.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 14 januari 2019

in de zaak 18-864/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 5 november 2018 met kenmerk K18-054 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       G. B.V. is bij vonnis d.d. 16 november 2010 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder tot curator.

1.2       Klager sub 2 was (middellijk) bestuurder van G. B.V. In juni 2014 heeft verweerder klager sub 2 aansprakelijk gesteld uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid ingevolge artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het onderzoek dat aan deze aansprakelijkstelling tot grondslag lag heeft verweerder verwezen naar een overeenkomst d.d. 13 november 2007 tussen G. B.V. en X.

1.3       Klaagster sub 1 was een van de schuldeisers in het faillissement van G B.V..

1.4       In de jaren 2011, 2012 en 2013 heeft verweerder ten behoeve van de boedel van de gefailleerde G. B.V. twee gerechtelijke procedures gevoerd in Duitsland, zonder een voor de boedel positief resultaat.

1.5       Verweerder heeft klager sub 2, die op dat moment werd bijgestaan door advocaat mr. O, tijdens en na de op 12 mei 2016 gehouden verificatievergadering verzocht om met een concreet voorstel te komen in verband met de schade waarvoor verweerder hem aansprakelijk had gesteld.

1.6       Klaagster sub 1 heeft meerdere malen schriftelijk haar ongenoegen over de voortgang van de afwikkeling van het faillissement aan verweerder kenbaar gemaakt.

1.7       Bij brief d.d. 4 september 2017 heeft klaagster sub 1 bij de rechter-commissaris geklaagd over het functioneren van verweerder. Verweerder heeft bij brief d.d. 25 september 2017 gereageerd. Tevens heeft verweerder klaagster sub 1 bij brief d.d. 25 september 2017 uitgenodigd voor een bespreking waarbij klaagster sub 1 de declaraties van verweerder zou kunnen inzien. Bij brief d.d. 2 oktober 2017 heeft de rechter-commissaris klaagster sub 1 bericht dat zij inmiddels van verweerder had vernomen dat deze klaagster sub 1 had uitgenodigd voor een bespreking, onder andere om een toelichting te geven op zijn declaraties in het faillissement. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij er van uit ging dat deze toelichting voldoende zou zijn, bij gebreke waarvan klaagster sub 1 zich opnieuw tot de rechter-commissaris zou kunnen wenden. Bij brief d.d. 12 oktober 2017 aan de rechter-commissaris heeft klaagster sub 1 op deze brief gereageerd.

1.8       Op 7 december 2017 heeft een vergadering van schuldeisers plaatsgevonden, waarbij is gestemd vóór het afzien van verdere juridische maatregelen.

1.9       Op 7 december 2017 heeft klaagster sub 1 de klacht ter zitting van de rechter-commissaris toegelicht en heeft verweerder de klacht weersproken. De rechter-commissaris heeft aan klaagster sub 1 medegedeeld dat het salaris van de curator door de rechtbank is vastgesteld en in die zin onherroepelijk vast staat. De rechter-commissaris heeft dit bevestigd bij e-mail d.d. 12 maart 2018. In deze mail heeft de rechter-commissaris voorts aan klaagster sub 1 medegedeeld:

“(…) Achteraf bezien had de afwikkeling van het faillissement mogelijk sneller kunnen plaatsvonden, maar de curator dient de belangen van alle crediteuren te behartigen. Naar het oordeel van de rechter-commissaris is de handelwijze van de curator in het belang geweest van alle crediteuren. Tot slot meld ik u dat de curator de verdere afwikkeling van het faillissement inmiddels ter hand heeft genomen en dat op korte termijn de slotuitdelingslijst in dit faillissement zal worden gedeponeerd.”

1.10     Bij brief d.d. 23 april 2018 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van G B.V. zich  zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

2.2      Toelichting:

Verweerder heeft het faillissement van G. B.V. onnodig traag afgewikkeld en daarmee de schuldeisers benadeeld. Verweerder heeft zonder een deugdelijk onderzoek geconcludeerd dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van klager sub 2, waardoor de afwikkeling van het faillissement onnodig is vertraagd, de boedel met onnodige declaraties is belast en klaagster sub 1 is benadeeld. Voorts heeft verweerder zijn standpunt met betrekking tot de bestuurdersaansprakelijkheid van klager sub 2 gebaseerd op een, naar hij wist, vervalst document d.d. 13 november 2007. Bovendien heeft verweerder klaagster sub 1 op cruciale punten foutief geïnformeerd. Ook is verweerder de door de rechter-commissaris verplichte informatieoverdracht aan klaagster sub 1 omtrent zijn declaraties niet nagekomen. Tot slot heeft verweerder klager sub 2 tweemaal rechtstreeks en persoonlijk aangesproken en hem onder druk heeft gezet om een financiële toezegging te doen aan de boedel, terwijl hij wist dat klager sub 2 werd bijgestaan door een advocaat. Vervolgens heeft verweerder hierover gelogen.

3             VERWEER

                        3.1       De klacht is ongegrond.  Het is niet aan de tuchtrechter om over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van curator te oordelen. De klacht is reeds beoordeeld door de rechter-commissaris en ongegrond bevonden. Verweerder heeft klagers naar aanleiding van de bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor ingediende klacht uitgenodigd voor een gesprek, maar van die mogelijkheid hebben klagers geen gebruik gemaakt.

                        3.2       Juist is dat verweerder klager sub 2 na afloop van de verificatievergadering heeft aangesproken en uitgenodigd voor een schikkingsvoorstel, maar verweerder heeft hem daarbij niet onder druk gezet om een financiële toezegging te doen en heeft daarover evenmin gelogen.

4             BEOORDELING

4.1                  De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2      De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator bij de behandeling van het faillissement d.d. 16 november 2010. Klagers hebben zich bij brief d.d. 23 april 2018 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 23 april 2015, op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn.

4.3       Voor zover de klacht ziet op verweerders optreden van op of na 23 april 2015 kunnen klagers wel in hun klacht worden ontvangen. De voorzitter overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van het hof brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als curator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van  bepaalde gedragsregels tuchtrechtelijk  verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en moet dan ook van geval tot geval worden beoordeeld. (Hof van Discipline 8 januari 2016, nr. 7569)   

4.4       Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. (HvD 11 september 2006, nr. 4565, RvD Amsterdam 15 juli 2014, nr. 13-260A, 13-261A en 13-262A) Nu de klacht ziet op verweerders optreden in diens hoedanigheid van curator, zal de voorzitter de klacht aan de hand van de hierboven genoemde maatstaven beoordelen.

4.5       De voorzitter stelt vast dat de klacht reeds is ingediend bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft  geoordeeld dat de afwikkeling van het faillissement mogelijk sneller had kunnen plaatsvinden, maar dat verweerders handelwijze in het belang van alle crediteuren is geweest. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechter-commissaris, voldaan aan zijn wettelijke opdracht, zo begrijpt de voorzitter. Dat verweerder op klager sub 2 oneigenlijke druk heeft uitgeoefend of onwaarheden heeft gesproken is door verweerder uitdrukkelijk betwist, terwijl uit de overgelegde stukken niet van de juistheid van die verwijten is gebleken, zodat deze niet zijn komen vast te staan. Naar het oordeel van de voorzitter is derhalve niet gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.6       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van op of na 23 april 2015, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.         de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 23 april 2015, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;

2.         de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van op of na 23 april 2015, ontvankelijk en met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 14 januari 2019.

Griffier                                            Voorzitter