ECLI:NL:TADRSHE:2019:183 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-525 DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:183
Datum uitspraak: 09-12-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Zaaknummer(s): 19-525 DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft niet naar behoren gecommuniceerd met klaagster, heeft verzuimd een conclusie van repliek in te dienen en geen melding bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar gedaan van de aansprakelijkstelling. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door toe te zeggen kosteloos in hoger beroep te gaan, maar deze afspraak niet is nagekomen, is niet gebleken. Deels gegrond, deels ongegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 9 december 2019

in de zaak 19-525/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                        klaagster

                        tegen:

                  verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij klachtformulier d.d. 15 januari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 5 augustus 2019 met kenmerk nr. K19-013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019. Klaagster is verschenen. Verweerder is niet verschenen.    

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       het nagekomen e-mailbericht d.d. 27 oktober 2019 van verweerder waarin hij aankondigt niet ter zitting te verschijnen.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2     Klaagsters voormalig werkgever F is in mei 2017 in staat van faillissement verklaard. Klaagster heeft van het UWV een uitkering wegens betalingsonmacht ontvangen. Op 27 juli 2017 heeft klaagster met F een regeling getroffen ter zake de betaling door F van achterstallige pensioenpremies. F heeft appel ingesteld tegen het vonnis tot faillietverklaring. Op 9 augustus 2017 heeft het gerechtshof het vonnis tot faillietverklaring vernietigd. Het UWV heeft vervolgens op 4 september 2017 voormelde uitkering van klaagster teruggevorderd.

2.3     Klaagster heeft zich in augustus 2017 gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in twee zaken. De eerste zaak had betrekking op bijstand in de bezwaarprocedure tegen de terugvordering door het UWV van de uitkering wegens betalingsonmacht. De tweede zaak had betrekking op een vordering van klaagster op F ter zake achterstallig loon en emolumenten. Verweerders kantoor en klaagsters huidige werkplek zijn gevestigd in hetzelfde pand. De met verweerders bijstand samenhangende kosten werden vergoed door klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar.

2.4     Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de bezwaarprocedure. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld.

2.5     Op 7 augustus 2018 heeft verweerder F gedagvaard in de loonvorderingskwestie. F heeft een conclusie van antwoord ingediend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om een conclusie van repliek in te dienen, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij vonnis d.d. 5 december 2018 de loonvordering afgewezen met veroordeling van klaagster in de proceskosten. De rechtbank overwoog als volgt:

          “(2.3) [F] voert verweer en concludeert tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering, met veroordeling van [klaagster] in de proceskosten. Zij voert primair aan dat tussen partijen een betalingsregeling is overeengekomen (…)

          (2.4) Vervolgens is [klaagster] de gelegenheid gegeven om een conclusie van repliek in te dienen, van welke gelegenheid [klaagster] geen gebruik heeft gemaakt.

          (2.5) Nu de door [F] geschetste betalingsregeling niet wordt weersproken en onweersproken door [F] is gesteld dat deze door haar wordt nagekomen, is de kantonrechter van oordeel dat de hoofdsom van [klaagster] niet opeisbaar is. Deze dient dan ook te worden afgewezen. Dientengevolge dienen ook de nevenvorderingen te worden afgewezen.

          (2.6) [Klaagster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [F] worden deze begroot op een bedrag van € 300,-- aan gemachtigdensalaris.”

2.6     Verweerder heeft het vonnis niet aan klaagster toegestuurd. Klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar heeft het vonnis opgevraagd bij de rechtbank.

2.7     Verweerder en klaagster hebben afgesproken dat verweerder namens klaagster hoger beroep zou instellen tegen het vonnis. Klaagster heeft voor het verstrijken van de appeltermijn het vertrouwen in verweerder opgezegd.

2.8     Klaagster heeft zich gewend tot een andere advocaat, die namens klaagster hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

2.9     In maart 2019 heeft klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar verweerder aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

1.         klaagster niet heeft geïnformeerd over de stand van zaken in de dossiers en geen afschriften heeft toegestuurd van correspondentie, processtukken en het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2018,

2.         heeft verzuimd een conclusie van repliek in te dienen en klaagster in strijd met de waarheid daarover heeft bericht,

3.         heeft toegezegd voor klaagster kosteloos in hoger beroep te gaan, maar deze afspraak niet is nagekomen,

4.         geen melding bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar heeft gedaan van de aansprakelijkstelling door klaagster.

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Verweerders kantoor en klaagsters huidige werkplek zijn gevestigd in hetzelfde pand. Van elke ontwikkeling was klaagster op de hoogte. Klaagster en verweerder zagen elkaar immers dagelijks op kantoor en verweerder stelde haar dagelijks van de vorderingen op de hoogte. Klaagster had elk moment van de dag de mogelijkheid om haar dossier in te zien. Tegen de beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld omdat de verzekeraar daarvoor geen toestemming gaf. Ook daarvan was klaagster op de hoogte.       

                          4.2     Verweerders taak was enkel het dagvaarden van F voor de loonvordering, meer bedoeld als pressiemiddel. Klaagster heeft een betalingsregeling getroffen met F. Het indienen van een conclusie van repliek had dus niets uitgemaakt. Het is juist dat verweerder het vonnis niet direct aan klaagster heeft toegestuurd, maar het vonnis is wel inhoudelijk met klaagster besproken. In de laatste week van december 2018 heeft verweerder aan klaagster toegezegd dat hij hoger beroep zou instellen tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder had toen een erg drukke periode. Aanvankelijk was klaagster wel bereid om verweerder de tijd te geven, maar op enig moment stuurde zij hem plotseling een e-mail met de mededeling dat zij er klaar mee was. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat klaagster geen vertrouwen meer in hem had en heeft haar geadviseerd om zich tot een andere advocaat te wenden. Verweerder heeft het vonnis wel toegestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar, toen deze daarom verzocht.

                          4.3     Bij e-mail van 27 oktober 2019 heeft verweerder de raad bericht dat overeenstemming is bereikt, dat is overeengekomen dat verweerder klaagsters schade zal vergoeden, dat hij in dat verband reeds een bedrag van € 1.324,43 en € 108,47 had voldaan en dat na afloop van de hoger beroep procedure het resterend bedrag zal worden betaald. Verweerder heeft de raad voorts bericht dat hij op 1 december 2019 op eigen verzoek zal worden uitgeschreven van het tableau.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

          De raad overweegt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.     Het moge zo zijn dat klaagster en verweerder werkzaam waren in hetzelfde kantoorpand en dat klaagster aldus vrij eenvoudig haar dossier kon inzien, maar dat gegeven ontslaat verweerder niet van de taak om klaagster actief te informeren over de voortgang en ontwikkelingen en relevante stukken, waaronder processtukken en het vonnis van de kantonrechter d.d. 5 december 2018 aan haar toe te sturen. Verweerder heeft erkend dat hij het vonnis van de kantonrechter d.d. 5 december 2018 niet onverwijld aan klaagster heeft toegestuurd. Klaagster heeft voorts gesteld dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over de stand van zaken in de dossiers en haar geen afschriften van correspondentie en processtukken heeft toegestuurd. Verweerder heeft dit betwist, maar heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij klaagster naar behoren heeft geïnformeerd over de voortgang en ontwikkelingen en relevante informatie aan haar heeft toegestuurd.  De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet naar behoren met klaagster heeft gecommuniceerd over de voortgang en aanpak van de zaak. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.

                          5.3    Klachtonderdeel 2

          Vast staat dat verweerder de conclusie van repliek niet heeft ingediend, zonder dat hij dit tevoren met klaagster heeft afgestemd. De stellingen die klaagsters wederpartij in de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht, waaronder de stelling dat er een betalingsregeling was afgesproken, zijn aldus niet weersproken. Hierdoor is klaagsters vordering afgewezen en is zij veroordeeld in de proceskosten. Verweerder heeft aldus niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel 2 is gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 3

          Vast staat dat klaagster en verweerder hadden afgesproken dat verweerder hoger beroep zou instellen tegen het vonnis van de kantonrechter. Van het feit dat dit is niet gebeurd kan verweerder naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Immers, voordat de appeltermijn was vestreken, heeft verweerder zich op basis van de ontstane vertrouwensbreuk genoodzaakt gezien om de behandeling van klaagsters zaak te staken. Klaagster heeft zich vervolgens gewend tot een andere advocaat, die tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Dit klachtonderdeel is op grond van het voorgaande ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 4

          Op grond van vaste tuchtrechtspraak dient een advocaat een serieuze aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout op korte termijn door te geven aan zijn assuradeur. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van een advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen vervallen.

5.6   Ondanks de herhaalde verzoeken van de deken heeft  verweerder geen afschriften van brieven of stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de aansprakelijkstelling onverwijld heeft gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Nu niet is gebleken dat verweerder de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid aan de verzekeraar heeft hij niet gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat verwacht mocht worden. Klachtonderdeel 4 is derhalve gegrond.

  6       MAATREGEL

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet naar behoren te informeren over de stand van zaken en door haar geen afschriften toe te sturen van belangrijke stukken. Ook heeft verweerder verzuimd om een conclusie van repliek in te dienen, ten gevolge waarvan klaagsters zaak is verloren. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Tot slot is niet gebleken dat verweerder de aansprakelijkstelling onverwijld heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.  Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht in dezen een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet, zal worden verkort tot twee jaar.

                          7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

  7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klaagster,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klachtonderdelen  1, 2 en 4 gegrond;

-           verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

-           legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

-           bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-           stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

-           bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2019.

Griffier                                                                                               Voorzitter