ECLI:NL:TADRSHE:2019:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-604 DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:182
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Zaaknummer(s): 19-604 DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Afhankelijk van de beantwoording van de vraag of de klacht geheel ongegrond of gedeeltelijk ongegrond/ gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

 ’s-Hertogenbosch van 2 december 2019

in de zaak 19-604/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 20 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 30 augustus 2019 met kenmerk 48/18/146K, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door mr. S., kantoorgenote van verweerster.  

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 30 augustus 2019, met bijlagen;

-       de brief van klager van 3 oktober 2019, met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster heeft de wederpartij van de cliënte van klager bijgestaan in een door de cliënte van klager aanhangig gemaakte hoger beroep procedure inzake een kinderalimentatiekwestie.

2.2       Partijen waren betreffende de regeling van een ouderschapsplan en de kinderalimentatie betrokken in een mediationtraject. Op 12 maart 2018 heeft een bespreking tussen partijen, klager, verweerster en de mediator plaatsgevonden. Partijen hebben op 12 maart 2018 overeenstemming bereikt over de zorg- en contactregeling en de kinderalimentatie. Per email van 13 maart 2018 aan de mediator schreef klager het volgende: “Partijen hebben gisteren in concept afspraken gemaakt over de KAL en het OP. Cliënte heeft de gang van zaken goed op zich in laten werken en is tot de slotsom gekomen dat zij niet bereid is in mediation de afspraak overeen te komen m.b.t. de KAL, te weten(…..). Wel is zij bereid om de in mediation besproken afspraken omtrent de aanpassing van de zorgregeling in een OP vast te leggen. Graag ziet zij, zoals afgesproken, het aangepaste OP op vrijdag a.s. tegemoet zodat zij dat kan bekijken en daarop eventueel kan reageren opdat 27 maart 2019 om 9 uur het OP getekend kan worden. Het voorgaande houdt derhalve in dat zij de alimentatiekwestie toch wil voorleggen aan het Hof en een inhoudelijke beslissing van het Hof wil verkrijgen. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende en naar behoren te hebben geïnformeerd. Een kopie hiervan zend ik zowel naar (cliënt verweerster) als zijn advocate.”

2.3      De mediator heeft per email van 16 maart 2018 een concept aanvullend-wijzigend ouderschapsplan aan partijen toegezonden. De cliënte van klager heeft per email van 20 maart 2018 geantwoord in te kunnen stemmen met de tekst van het ouderschapsplan met uitzondering van haar adresgegevens.

2.4      Verweerster heeft in het verweerschrift van 21 maart 2018 in hoger beroep onder meer het volgende geschreven:

“48. Partijen zijn in het kader van onderhavige procedure een mediationtraject ingegaan. Ten aanzien van deze grief, oftewel de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het ouderschapsplan, hebben partijen overeenstemming bereikt en een aangepast ouderschapsplan opgesteld en ondertekend.

49. Gelet hierop zal de man niet verder ingaan op deze grief. Het nieuwe ouderschapsplan kan worden gehecht en opgenomen in de beschikking. “

2.5      De cliënte van klager heeft het ouderschapsplan op 28 maart 2018 ondertekend. De cliënt van verweerster wenste eerst nog overleg met zijn advocaat in verband met de van de cliënte van klager vermelde adresgegevens. Tussen partijen ontstond vervolgens een dispuut over de vermelding van de adresgegevens van de cliënte van klager. De mediator heeft per email van 29 maart 2018 naar de achterliggende redenen van de standpunten van partijen gevraagd. Per email van 3 april 2018 aan beide partijen en klager en verweerster heeft de mediator de (cliënte) van klager herinnerd aan haar email van 29 maart 218 en verzocht hierop te reageren.  Klager heeft namens zijn cliënte per email van 4 april 2018 aan de mediator het standpunt van zijn cliënte nader toegelicht. Klager heeft voormelde mail tevens toegezonden aan beide partijen en verweerster. Verweerster heeft per  email van 4 april 2018 aan klager gereageerd op voormelde email van klager aan de mediator. Verweerster heeft de email aan klager tevens toegezonden aan de mediator en beide partijen. De cliënt van verweerster heeft op 17 april 2018 het ouderschapsplan ondertekend.

2.6      Op 14 juni 2018 is door het gerechtshof een eindbeschikking gegeven.

2.7      Verweerster heeft zich inzake een verlaging van de door haar cliënt aan de cliënte van verweerder verschuldigde kinderalimentatie bij brief dd. 11 september 2018 tot de cliënte van klager gewend.

2.8      Klager heeft verweerster per email van 1 oktober 2018 bericht dat zij klachtwaardig had gehandeld door haar brief van 11 oktober 2018 rechtstreeks aan zijn cliënte te sturen.

2.9      De cliënt van verweerster heeft klager per email van 2 oktober 2018 aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van de executie van de echtscheidingsbeschikking geleden schade. De cliënt van verweerster schreef in zijn email van 2 oktober 2018 aan klager onder meer het volgende : “In opgemelde kwestie wend ik mij rechtstreeks tot u met betrekking tot het navolgende. Ik doe dit niet middels mijn advocaat, nu ik niet nog meer kosten wil gaan maken ten aanzien van dit onderwerp”. Klager heeft per email van 2 oktober 2018 aan verweerster op de aansprakelijkstelling door de cliënt van verweerster gereageerd. Klager heeft in deze email tevens de cliënt van verweerster gesommeerd om de achterstallige alimentatie, niet betaalde betekeningskosten en de verschuldigde rente te voldoen. Verweerster heeft niet gereageerd op de email van 2 oktober 2018 van klager.

2.10    Verweerster heeft bij brief van 31 oktober 2018 gereageerd op de mail van 1 oktober 2018 van klager. Verweerster schreef onder meer het volgende : “(….) Van cliënt had ik vernomen dat u na de hoger beroep procedure niet meer de belangen van uw cliënte zou gaan behartigen. Ik ben er daarom ook vanuit gegaan dat na de einduitspraak in de zaak, u haar belangen niet meer zou behartigen. Gelet daarop heb ik haar rechtstreeks benaderd. Mijn excuses hiervoor, dit was immers niet de bedoeling.”

2.11    Op 31 oktober en 7 november 2018 heeft telefonisch contact tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Klager heeft beide gesprekken per email van 7 november 2018 vastgelegd. Verweerster heeft per email van 7 november 2018 op voormelde email gereageerd, waarop klager per email van 8 november 2018 heeft gereageerd.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    bewust een verkeerde voorstelling van zaken aan het Hof heeft gegeven met betrekking tot de ondertekening van het OP;

2.    een confraternele email rechtstreeks aan de cliënt van klager en aan de mediator heeft gestuurd;

3.    cliënt van klager rechtstreeks heeft aangeschreven, terwijl het geen aanzegging met rechtsgevolg betrof;

4.    niet heeft gereageerd op een email van klager van 2 oktober 2018;

5.    klager in een kwaad daglicht heeft gesteld bij de dekens en anders dan aan klager toegezegd en zonder hem te informeren niet te overleggen met haar cliënt over het (niet) indienen van klachten;

6.    haar beklag heeft gedaan over klager bij haar voormalige cliënt en hem inhoudelijk en onjuist heeft geïnformeerd over de klachten van klager tegen verweerder.

4          VERWEER

Ad onderdeel 1

4.1      Partijen waren het voor de indiening van het verweerschrift volledig eens over het ouderschapsplan en de zorgregeling. Nadien is tussen partijen discussie ontstaan omtrent de in het ouderschapsplan op te nemen adresgegevens van de cliënte van klager. Dit betrof een formeel punt. Verweerster heeft willen voorkomen dat dit onderwerp onnodig inhoudelijk ter zitting besproken zou worden. Achteraf beziende had verweerster in plaats van te vermelden dat het Ouderschapsplan al ondertekend was beter kunnen aangeven dat ondertekening door partijen op 27 maart 2018 zou plaatsvinden. Het feit dat verweerster in haar verweerschrift heeft vermeld dat het ouderschapsplan al was ondertekend is ongelukkig, maar er was geen sprake van op een bewuste wijze een verkeerde voorstelling van zaken (willen) geven richting het Hof. De discussie tussen partijen na de indiening van het verweerschrift over de vermelding van de adresgegevens van de cliënte van klager in het ouderschapsplan was ten tijde van de indiening van het verweerschrift niet te voorzien. Er was geen sprake van misleiding.

Ad onderdeel 2

De email van 4 april 2018 van verweerster maakte deel uit van het correspondentieverkeer tussen partijen en de mediator. Op deze wijze werd door alle partijen vanaf de aanvang van het mediationtraject gecommuniceerd, om elkaar op de hoogte te houden. Klager had zijn email van 4 april ook aan partijen, verweerster en de mediator verzonden. De email van verweerster was een reactie op de eerdere e-mails van de mediator en klager. Door de mediator was naar aanleiding van de discussie over de adresgegevens aan partijen om duidelijkheid omtrent hun standpunten verzocht.

Ad onderdeel 3

4.2      Het was verweerster niet bekend of klager in september 2018 nog optrad voor de wederpartij van de cliënt van verweerster. De hoger beroepsprocedure was middels de eindbeschikking van het Hof van 14 juni 2018 afgerond en tijdens de procedure in eerste aanleg was de cliënte van klager ook door een andere advocaat bijgestaan.  Het was daarom niet vanzelfsprekend dat klager nog steeds als raadsman optrad. Achteraf gezien had het sturen van een cc aan klager discussie hierover kunnen voorkomen, maar van kwade wil is geen sprake geweest. Verweerster heeft op 31 oktober 2018 haar excuses aangeboden. Van het verstoren van evenwicht tussen de partijen in een lopend juridisch geschil, waarop de gedragsregel ziet, is op geen enkele wijze sprake geweest.

Ad onderdeel 4

4.3      Verweerster trad in de kwestie van de aansprakelijkstelling van en de klacht tegen klager niet op als advocaat van haar cliënt. Dat heeft de cliënt van verweerster in zijn email van 2 oktober 2018 aan klager bericht. Om die reden heeft verweerster niet gereageerd op de email van klager van 2 oktober 2018.

Ad onderdeel 5

4.4      Verweerster heeft bij de deken in haar arrondissement enkel informatie ingewonnen hoe zij met deze kwestie diende om te gaan. Verweerster heeft op advies van de deken in haar arrondissement contact opgenomen met de deken van het arrondissement waartoe klager behoort, die aangaf zonder formele klacht geen bemiddelende rol te kunnen spelen.

Ad onderdeel 6

4.5      Verweerster heeft tegen haar cliënt gezegd dat er sprake is van een vijftal klachten van klager tegen haar, niet meer en niet minder.  Verweerster heeft haar cliënt niet geadviseerd zijn klacht tegen klager voort te zetten, omdat door klager een vijftal klachten tegen haar was ingediend.  

5          BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1     Een advocaat dient zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist is. Vast staat dat verweerster in het verweerschrift namens haar cliënt heeft geschreven dat partijen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het ouderschapsplan overeenstemming hadden bereikt en een aangepast ouderschapsplan hadden opgesteld en ondertekend, terwijl het ouderschapsplan op het moment van indienen van het verweerschrift nog niet ondertekend was. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat ondertekening van het Ouderschapsplan aanvankelijk was voorzien op 27 maart 2018, maar dat deze ondertekening door een na de opstelling van het Ouderschapsplan ontstane discussie over de adresgegevens van de cliënte van klager is uitgesteld en uiteindelijk pas op 17 april 2018 heeft plaatsgevonden. Hoewel de mededeling dat het Ouderschapsplan was ondertekend niet juist was, is naar het oordeel van de raad geen sprake van bewuste misleiding van het gerechtshof. Zoals verweerster in haar verweer zelf ook reeds te kennen heeft gegeven, had verweerster er weliswaar verstandiger aan gedaan door ter zake een andere formulering te kiezen, maar de vraag die ter beoordeling van de raad voorligt is of verweerster door haar feitelijk onjuiste mededeling aan het gerechtshof tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van de raad is hiervan geen sprake. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de strekking van de mededeling was dat partijen ten aanzien van de zorg over de kinderen overeenstemming hadden bereikt en dat een ouderschapsplan was opgesteld, waarmee zij een inhoudelijke discussie over dit onderwerp heeft willen voorkomen. Dat dit de kennelijke bedoeling van partijen was blijkt ook uit de email van klager aan de mediator waarin hij het volgende schreef: “Wel is zij bereid om de in mediation besproken afspraken omtrent de aanpassing van de zorgregeling in een OP vast te leggen. Graag zie zij, zoals afgesproken, het aangepaste OP vrijdag a.s. tegemoet zodat zij dat kan bekijken en daarop eventueel kan reageren opdat 27 maart 2019 (bedoeld zal zijn 2018) om 9 uur het OP getekend kan worden.” Gelet op al het bovenstaande en de omstandigheid dat de ondertekening door partijen op 27 maart 2018 was voorzien en de nadien opgekomen discussie over de adresgegevens van de cliënte van verweerster op het moment van indiening van het verweerschrift niet was te voorzien, is er naar het oordeel van de raad geen sprake van bewuste misleiding van het gerechtshof en valt verweerster terzake tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 2

5.2     Klager verwijt verweerster dat zij haar email van 4 april 2018 tevens in cc heeft gericht aan de mediator en beide partijen. De raad stelt vast dat de email van verweerster van 4 april 2018 een reactie was op eerdere e-mails van de mediator en klager, welke correspondentie eveneens aan beide partijen, hun advocaten en de mediator werd gericht. Gelet op eerdere emailcorrespondentie waarbij steeds alle partijen in cc zijn geadresseerd en de omstandigheid dat verweerster haar email in reactie op de email van klager van 4 april 2018 met gebruikmaking van de functie reply all heeft verzonden, valt verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

         Ad onderdeel 3

5.3     De procedure in hoger beroep tussen partijen is geëindigd met de eindbeschikking van het gerechtshof van 14 juni 2018. De cliënt van verweerster wenste drie maanden na de eindbeschikking de discussie over de kinderalimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden opnieuw aan de orde stellen. De brief daarover van 11 september 2018 van verweerster betrof een aanzegging met rechtgevolg. Het stond verweerster daarom vrij om deze brief rechtstreeks aan de wederpartij van haar cliënt te verzenden. Of klager al dan niet nog optrad als advocaat van zijn cliënte was in deze niet relevant. Het derde onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 4

.

5.4     Vast staat dat de cliënt van verweerster zich in zijn brief van 2 oktober 2018 inzake de aansprakelijkstelling van klager rechtstreeks tot klager heeft gewend en daarin onverkort te kennen heeft gegeven dat verweerster in deze kwestie niet voor hem optrad. Het had voor klager dan ook duidelijk moeten zijn dat hij zich in die kwestie niet tot verweerster diende te wenden en derhalve ook geen beantwoording van zijn email van 2 oktober 2018 kon verwachten. Het stond verweerster derhalve vrij om al dan niet op de email van 2 oktober 2018 van klager te reageren. Dat zij ervoor heeft gekozen om hierop niet te reageren valt haar tuchtrechtelijk dan ook niet aan te rekenen. Het vierde onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad onderdeel 5

5.5       Klager verwijt verweerster hem bij de dekens in een kwaad daglicht te hebben gesteld en ondanks haar toezegging aan klager niet met haar cliënt te hebben gesproken over het niet indienen van klachten tegen klager. De opvattingen van klager en verweerster over hetgeen tijdens het telefoongesprek op 7 november 2018 tussen partijen is besproken staan lijnrecht tegenover elkaar, zodat de raad niet kan vaststellen of en zo ja welke toezeggingen door verweerster aan klager zouden zijn gedaan. Evenmin kan de raad vaststellen dat verweerster klager bij beide  dekens in een kwaad daglicht heeft geplaatst. Door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waartoe verweerster behoort, wordt dit bovendien betwist. Het vijfde onderdeel van de klacht is ongegrond.

            Ad onderdeel 6

5.6     Het zesde onderdeel van de klacht is gebaseerd op de veronderstelling van klager dat verweerster haar cliënt inhoudelijk en onjuist heeft geïnformeerd over de klachten van klager tegen verweerster, waardoor haar cliënt de klachten tegen klager zou hebben voortgezet. Het stond verweerster vrij om haar (voormalige) cliënt te informeren over de door klager tegen haar ingediende klachten. Dat de (voormalige) cliënt van verweerster op grond van onjuiste informatie van verweerster over door klager tegen haar ingediende klachten zou hebben besloten zijn klachten tegen klager voort te zetten, is niet gebleken. Het zesde onderdeel van de klacht is daarom eveneens ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. S. H.L. Baggel , voorzitter, mrs. A. J.F. van Dok en A.L.W.G. Houtakers, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.

Griffier                                                                                      Voorzitter