ECLI:NL:TADRARL:2019:322 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-437

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:322
Datum uitspraak: 28-10-2019
Datum publicatie: 19-02-2020
Zaaknummer(s): 19-437
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De werkzaamheden van verweerder voor klager zijn voldoende van kwaliteit geweest en heeft de risico’s en verwachtingen voldoende met klager besproken. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2019

in de zaak 19-437

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 5 juli 2019 met kenmerk K19/22, door de raad ontvangen op 5 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1    Verweerder heeft in de periode van september 2017 tot en met 22 april 2019 klagers belangen behartigd. Klager bewoonde een woning die deel uitmaakte van zijn vermogensrechtelijke gemeenschap met zijn eerste ex-echtgenote (hierna: “de wederpartij”). Op de woning rustte een hypotheekschuld bij ELQ, waarvoor klager en de wederpartij hoofdelijk aansprakelijk waren. De hypotheekschuld oversteeg de waarde van de woning. Klager betaalde alle aan de woning verbonden eigenaars- en gebruikerslasten. Klager heeft zich tot verweerder gewend voor juridisch advies en rechtsbijstand teneinde de woning toegedeeld te krijgen.

1.2    Bij door klager voor akkoord getekende brief d.d. 30 mei 2018 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging.

1.3    Tussen klager en verweerder hebben enkele gesprekken plaatsgevonden ten kantore van verweerder. Bij deze gesprekken was klagers tweede ex-echtgenote mevrouw GS (hierna: “GS”) aanwezig. Op 29 maart 2018 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij het niet wenselijk acht dat GS de besprekingen tussen klager en verweerder bijwoont. GS heeft hierover een klacht ingediend bij de deken. Bij door klager voor akkoord getekende brief d.d. 31 augustus 2018 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager er in alle vrijheid zelf voor had gekozen om de behandeling van de zaak bij verweerder te laten en dat GS niet bij besprekingen aanwezig zou zijn.

1.4    Bij brief d.d. 23 oktober 2018 heeft verweerder namens klager aan de wederpartij een voorstel voor een regeling gedaan, samengevat inhoudend dat de woning met gesloten beurzen zou worden toegedeeld aan klager, dat klager zich ervoor zou inspannen dat de wederpartij zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld en dat, als ELQ niet bereid was om aan de wederpartij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te verlenen, klager de wederpartij een vrijwaring zou verlenen voor de aanspraken van ELQ op de wederpartij.

1.5    Bij brief d.d. 6 november 2018 heeft de advocaat van de wederpartij verweerder bericht dat de wederpartij zou kunnen instemmen met toedeling van de woning aan klager, maar niet voordat ELQ zich akkoord had verklaard met het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de wederpartij. De advocaat van de wederpartij heeft verweerder verzocht om uiterste inspanning voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en heeft voorgesteld om daarin gezamenlijk op te treden. Tot slot heeft de advocaat van de wederpartij verweerder bericht dat de wederpartij de door klager aangeboden vrijwaring wenst vast te leggen bij notariële akte.

1.6    Bij brief d.d. 21 december 2018 heeft verweerder namens klager op de brief van de advocaat van de wederpartij gereageerd. Verweerder heeft aan de advocaat van de wederpartij gevraagd of hij bereid was om het traject met ELQ in te gaan. Verweerder heeft in dat verband opgemerkt:

“De realiteit gebiedt echter wel dat het zeer de vraag is of ELQ hieraan gaat meewerken.”

1.7    Bij e-mailbericht d.d. 14 februari 2019 heeft verweerder de advocaat van de wederpartij verzocht om te reageren op verweerders brief d.d. 21 december 2018.

1.8    Op 14 februari 2019 heeft klager verweerders kantoor bezocht met het verzoek het dossier aan hem te overhandigen. Bij e-mail d.d. 14 februari 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat klager het complete dossier reeds in zijn bezit had en dat hij klager zou berichten zodra hij van de advocaat van de wederpartij een reactie had ontvangen. De advocaat van de wederpartij heeft verweerder bij e-mail van dezelfde dag laten weten spoedig te zullen antwoorden. Bij brief d.d. 14 februari 2019 heeft klager verweerder bericht dat hij geen vertrouwen meer had in verweerders deskundigheid.

1.9    Op 15 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 22 april 2019 heeft verweerder zijn verweer tegen de klacht kenbaar gemaakt aan de deken, waarbij hij tevens heeft aangegeven dat hij zich vanwege het ontbreken van de noodzakelijke vertrouwensbasis genoodzaakt zag om zich terug te trekken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    een zaak heeft aangenomen waarvan hij had moeten weten dat die juridisch onhaalbaar was;

2.    heel lang heeft gewacht voordat hij de advocaat van de wederpartij heeft verzocht om op de brief van 21 december 2018 te reageren.

2.2    Toelichting

Klachtonderdeel 1:   

Verweerder heeft niet kenbaar gemaakt dat hij niet over de vereiste deskundigheid beschikt om de zaak te behandelen. Dat de zaak niet haalbaar is blijkt uit een uitzending van het programma Radar van 10 september 2018. Verweerder had op dat moment zijn werkzaamheden moeten beëindigen. Ook moet rekening worden gehouden met de gezondheidstoestand van klager. Doordat de zaak niet haalbaar is gebleken heeft klager schade geleden, te weten eigen bijdragen van € 770,-- en € 289,--.

Klachtonderdeel 2:

Verweerder heeft de advocaat van de wederpartij op 21 december 2018 aangeschreven. Hierop kwam geen reactie. Pas op 14 februari 2019 heeft verweerder de advocaat van de wederpartij verzocht om op de brief van 21 december 2018 te reageren.

3    VERWEER

De klacht is ongegrond. Klager heeft de zaak zelf aan verweerder in behandeling gegeven en - na expliciete heroverweging - gecontinueerd. Klager heeft altijd correcte voorlichting gekregen en de zaak is nooit beter voorgesteld dan die is. Klager heeft ingestemd met de conceptbrieven aan de wederpartij. Er is een redelijke consensus bereikt met de wederpartij. De wederpartij was zelfs bereid tot medewerking aan een vrijwaringsconstructie voor het geval dat ELQ geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou verlenen. De inhoud van het programma Radar is verweerder niet bekend, is niet met klager besproken en heeft verweerders handelen dus ook niet beïnvloed. Verweerder heeft geen medische informatie over klager ontvangen. Klager heeft ook nimmer aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij het besprokene of geschrevene om medische redenen niet zou kunnen bevatten of overzien en daarvan is ook niet gebleken. Een aantal factoren buiten de invloedsfeer van verweerder heeft de behandeling gecompliceerd c.q. vertraagd.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel 1

4.2    Verweerder heeft de stelling van klager dat de zaak onhaalbaar was en dat hij de zaak om die reden niet in behandeling had mogen nemen, uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft toegelicht dat klager zich tot hem had gewend voor rechtsbijstand omdat hij de woning toegedeeld wilde hebben en dat vervolgens in overleg met klager is besloten om de wederpartij te vragen hieraan medewerking te verlenen. De voorzitter acht begrijpelijk dat verweerder klager deze aanpak heeft geadviseerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager ermee bekend was dat een regeling tussen partijen, waarbij de onroerende zaak zou worden toegedeeld aan klager en aan de wederpartij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou moeten worden verleend, de medewerking van ELQ vereiste. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat de wederpartij met het door verweerder geformuleerde voorstel heeft ingestemd en dat zij, mocht ELQ geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid verlenen, zelfs bereid leek om medewerking te verlenen een vrijwaringsconstructie.

4.3    Dat de uitzending van Radar op enigerlei wijze verband hield met de behandeling van klagers zaak is geenszins gebleken, zodat niet valt in te zien dat de uitzending verweerders handelen had moeten beïnvloeden. De voorzitter is voorts van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder wist of had moeten weten dat klager om medische redenen niet zou kunnen bevatten of overzien wat de mogelijke gevolgen van de behandeling van de zaak door verweerder zouden zijn. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager tot slot volstrekt onvoldoende onderbouwd dat hij door verweerders toedoen schade heeft geleden. Op grond van het voorgaande moet het eerste onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel 2

4.4    Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder de advocaat van de wederpartij op 21 december 2018 heeft aangeschreven en dat, toen daarop geen reactie kwam, hij de advocaat van de wederpartij op 14 februari 2019 heeft verzocht om alsnog te reageren. De voorzitter is van oordeel dat de tijdspanne tussen de twee brieven van verweerder aan de advocaat van de wederpartij niet zodanig lang is, dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.

4.5    De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 28 oktober 2019.

griffier                                                                              voorzitter