ECLI:NL:TADRARL:2019:318 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-229

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:318
Datum uitspraak: 22-07-2019
Datum publicatie: 19-02-2020
Zaaknummer(s): 19-229
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is van excessief declareren geen sprake geweest. Daarnaast heeft verweerster gedaan wat van haar gezien de beperkte opdracht verwacht mocht worden. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2019

in de zaak 19-229

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 10 april 2019 met kenmerk 2018 KNN164-729896, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is voormalig advocaat en werkt thans als jurist op het gebied van hippisch recht.

1.2    Omdat klaagster niet bevoegd is bij de rechtbank te procederen heeft zij op 5 maart 2017 verweerster verzocht een kortgedingprocedure te starten tegen KNHS ten behoeve van een cliënt van klaagster, de heer W. In de e-mail aan verweerster heeft klaagster onder meer gemeld:

“(…) processtukken heb ik gereed

je hoeft alleen de zitting te doen, graag jouw kosten dan kan ik die aan de cliënt in rekening brengen (…)”

1.3    Verweerster heeft klaagster bij e-mail van 6 maart 2017 bericht dat zij de zaak wel wil doen. In die e-mail heeft verweerster klaagster geïnformeerd over haar uurtarief en bijkomende kosten en aangegeven dat er naast de zitting enige voorbereidingstijd nodig zal zijn.

1.4    Verweerster heeft ten behoeve van de heer W. meerdere werkzaamheden verricht.

1.5    Kort voor de geplande mondelinge behandeling op maandag 13 maart 2017 is het kort geding ingetrokken omdat een schikking is getroffen.

1.6    Voor haar werkzaamheden (van in totaal 9,4 uur) heeft verweerster klaagster op 14 maart 2017 een declaratie van € 2.484,71 gestuurd.

1.7    Nadat deze declaratie, ondanks rappels en betalingstoezeggingen, onbetaald bleef, heeft verweerster een incassoprocedure tegen klaagster opgestart.

1.8    Bij verstekvonnis van 25 april 2018 is klaagster veroordeeld tot betaling van de declaratie plus kosten en rente. Op 2 mei 2018 is het verstekvonnis aan klaagster betekend. Klaagster is niet in verzet gegaan waarna het vonnis onherroepelijk is geworden. 

1.9    Bij brief van 20 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    excessief te declareren en werkzaamheden in rekening te brengen die zij niet heeft verricht;

Toelichting:

Verweerster heeft klaagster opgelicht. Klaagster had de dagvaarding met producties al gereed gemaakt. Verweerster hoefde het alleen maar door te sturen naar de rechtbank. Verweerster heeft ruim 9 uur gedeclareerd terwijl zij hooguit 2 tot 3 uur in rekening had mogen brengen. Die 9 uur zijn excessief. Klaagster begrijpt niet dat verweerster voor een kort bericht en een telefoontje 30 minuten heeft gerekend en dat zij 60 minuten in rekening heeft gebracht voor ontvangst dagvaarding en overleg, terwijl er geen overleg is geweest. Ook heeft verweerster 60 minuten gerekend voor het aanpassen van de dagvaarding terwijl deze al klaar was. klaagster heeft de door verweerster geëntameerde incassoprocedure over het hoofd gezien en is het bij nader inzien niet eens met de getroffen betalingsregeling. Klaagster dient verweerster nu te betalen terwijl verweerster nagenoeg geen werk heeft verricht;

b)    de zaak van de heer W. niet doelmatig te behandelen waardoor zij onnodige kosten heeft gemaakt;

Toelichting:

Verweerster heeft zich buiten de opdracht begeven. Verweerster had slechts de opdracht een datum voor het kort geding aan te vragen en de zaak bij de rechtbank te bepleiten.

c)    geen duidelijke opdrachtbevestiging te sturen met daarbij een plan van aanpak, een inschatting van de zaak en de kosten.

Toelichting:

Verweerster heeft feitelijk als brievenbus gefungeerd. Het dagvaarding was al gereed en klaagster had verweerster enkel nodig om het kort geding aan te vragen en de mondelinge behandeling te doen. Behoudens de e-mail van 6 maart 2018 heeft verweerster geen duidelijke opdrachtbevestiging gestuurd. Zij heeft geen omschrijving van de opdracht en geen analyse van sterke en zwakke punten in de zaak gegeven.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt. Verweerster heeft betwist tuchtrechtelijk te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

3.2    Verweerster betwist excessief te hebben gedeclareerd. Zij heeft geen werkzaamheden in rekening gebracht die zij niet heeft verricht en van onnodige werkzaamheden - en onnodige kosten - is geen sprake. Na ontvangst van de dagvaarding heeft verweerster deze bestudeerd en enigszins aangepast. Verweerster heeft een eigen verantwoordelijkheid als advocaat en neemt niet klakkeloos over wat haar wordt voorgeschoteld. Daarnaast was verweerster al begonnen met het voorbereiden van de zitting waarna - kort voor de zitting - uitgebreid overleg heeft plaatsgevonden met de wederpartij en klaagster. Verweerster heeft haar best gedaan de zaak te schikken, hetgeen is gelukt. Daarna heeft zij klaagster haar nota verstuurd. Pas 9 maanden later heeft klaagster voor het eerst gemeld dat zij de nota aan de hoge kant vond. En pas nadat klaagster de nadien overeengekomen betalingsregeling heeft geschonden en de klacht heeft ingediend, heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat verweerster excessief heeft gedeclareerd. klaagster heeft haar klachtplicht geschonden en te laat geklaagd.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    Op 5 maart 2017 heeft klaagster verweerster per e-mail verzocht om assistentie in een kort geding. Verweerster heeft klaagster bij e-mail van 6 maart 2017 geïnformeerd over haar uurtarief en bijkomende kosten. Omdat klaagster de heer W. niet als cliënt aan verweerster wilde overdragen, is klaagster opdrachtgeefster geworden. Verweerster heeft de zaak overeenkomstig de opdracht inhoudelijk behandeld. Verweerster betwist als brievenbus te hebben opgetreden. Klaagster heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen de declaratie van 14 maart 2017. Toen beslag door de deurwaarder dreigde, heeft klaagster een betalingsregeling voorgesteld waarmee verweerster akkoord is gegaan. Vanaf oktober 2018 is klaagster de regeling echter niet (meer) nagekomen.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster beklaagt zich over de hoogte van de declaratie. De voorzitter merkt op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele procedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het door verweerster gehanteerde tarief en het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden niet kennelijk onredelijk. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht hoe zij de door haar op de factuur vermelde tijd heeft besteed. Die toelichting komt de voorzitter niet kennelijk onredelijk voor. Bovendien heeft klaagster niet binnen een redelijke termijn na ontvangst van de declaratie daartegen bezwaar gemaakt, dit bedrag bij declaratie van 20 april 2017 doorgedeclareerd aan haar cliënt W, en is het bedrag inmiddels zelfs in rechte vastgesteld (in een inmiddels onherroepelijk geworden verstekvonnis). Het komt de voorzitter niet geloofwaardig voor dat klaagster zich pas daarna en in het kader van deze tuchtrechtprocedure op het standpunt is gaan stellen dat sprake is geweest van excessief declareren door verweerster. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Dat verweerster de zaak niet doelmatig heeft behandeld en daardoor onnodige kosten heeft gemaakt, is de voorzitter niet gebleken. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld en met stukken onderbouwd. Met de stelling dat verweerster enkel een datum voor een zitting had mogen aanvragen en de zaak had mogen bepleiten zegt klaagster in feite dat verweerster geen schikking had mogen treffen. Een dergelijke beperking van de opdracht zou onjuist zijn omdat de advocaat dominus litis is en in zijn algemeenheid heeft te gelden dat een minnelijke oplossing de voorkeur verdient boven een proces (vergelijk Regel 5, Gedragsregels 2018). Bovendien geldt ook hier weer dat als klaagster het niet eens was met de aanpak van de zaak door verweerster (en de afwijking van de oorspronkelijke opdracht), zij destijds direct haar bezwaren had moeten uiten. Kennelijk is dat niet gebeurd. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is aldus geen sprake.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Het verwijt dat verweerster geen duidelijke opdrachtbevestiging heeft verstuurd, kan niet slagen. Klaagster wenste een beperkte inzet van verweerster en daarop heeft verweerster in haar e-mail van 6 maart 2017 gereageerd, onder meer door haar kosten te noemen en aan te geven dat naast de zitting ook met enige voorbereidingstijd rekening moest worden gehouden. Niet valt in te zien dat en waarom verweerster meer informatie had moeten geven dan zij thans heeft gedaan. In dat kader acht de voorzitter van belang dat klaagster als opdrachtgeefster geen onwetende particulier is maar zelf advocaat is geweest en als jurist werkzaam is. Zij wist dus precies waarvoor zij verweerster inschakelde en uit niets is de voorzitter gebleken dat klaagster tevens van verweerster verwachtte dat zij daarnaast ook nog een inschatting van de zaak en procesrisico’s zou geven. Dat staat ook lijnrecht op de stelling van klaagster dat zij de processtukken al gereed had en dat verweerster enkel nog een datum hoefde aan te vragen en de zaak te bepleiten. Ook klachtonderdeel c oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 juli 2019.

griffier                                                        voorzitter