ECLI:NL:TADRARL:2019:293 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-488

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:293
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 23-01-2020
Zaaknummer(s): 19-488
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht in de civiele procedure als advocaat van de wederpartij van klaagster de partijdige standpunten innemen zoals door hem gedaan. Dat hij daarmee in strijd met de waarheid feiten heeft aangevoerd of anderszins de belangen van klaagster heeft geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019

in de zaak 19-488/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 24 juli 2019 met kenmerk Z745109/MV/sd door de raad ontvangen op 24 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder staat sinds medio 2016 de klaagsters ex-echtgenoot, hierna: “de man”, bij als advocaat.

1.2    Klaagster heeft een echtscheidingsverzoek en een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. Op 14 december 2016 heeft verweerder namens de man bij de rechtbank een verweerschrift echtscheiding en nevenvoorzieningen tevens houdende zelfstandige verzoeken ingediend. Op 4 januari 2017 heeft verweerder namens de man bij de rechtbank een verweerschrift voorlopige voorzieningen tevens houdende zelfstandige verzoeken ingediend. Op 9 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gevolgd door een beschikking op 23 januari 2017.

1.3    In de bodemprocedure heeft op 8 februari 2017 een zitting plaatsgevonden. Bij beschikking d.d. 3 maart 2017 heeft de rechtbank de verzoeken van partijen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het huurrecht van de echtelijke woning, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de kinderalimentatie, aangehouden. De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 26 juni 2017, waarbij partijen, bijgestaan door hun advocaten, zijn verschenen. Bij beschikking d.d. 13 juli 2017 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken wederom aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation en een nadere mondelinge behandeling bepaald op 24 augustus 2017. 

1.4    Bij beschikking d.d. 21 september 2017 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en beslist op de verzochte nevenvoorzieningen. Op 14 december 2017 heeft de advocaat van klaagster hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Verweerder heeft op 26 februari 2018 namens de man een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediend. In de periode van 14 juni 2018 tot en met 20 juni 2018 heeft verweerder met klaagsters advocaat gecorrespondeerd over het al dan niet verlenen van medewerking door klaagster aan een vakantie van de man met de kinderen. Op 20 september 2018 heeft een mondelinge behandeling bij het Gerechtshof plaatsgevonden. Bij beschikking d.d. 1 november 2018 heeft het Gerechtshof de beschikking van de rechtbank d.d. 21 september 2017 bekrachtigd en aangevuld.

1.5    Op 5 december 2018 heeft klaagster middels een webformulier met bijlagen bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    feitelijke informatie te verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is;

b)    de belangen van klaagster onnodig en onevenredig te schaden door zijn spraak en tempo niet aan te passen tijdens zittingen.

2.2    Toelichting

Ad klachtonderdeel a

Verweerder verdraait de feiten zodanig dat de twee dochters van klaagster en haar ex-echtgenoot vervreemd worden en ouderverstoting plaatsvindt. Verweerder heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verzwegen dat zijn cliënt wel degelijk inkomsten had maar niets aan  de vaste lasten heeft meebetaald. Daardoor heeft verweerder medewerking verleend aan verduistering. Ook heeft verweerder medewerking verleend aan laster en smaad door in aanloop naar de hoger beroep procedure te stellen dat klaagster leugens zou hebben verteld.

Ad klachtonderdeel b

Klaagster is slechthorend en daarom afhankelijk van twee hoortoestellen en spraak afzien. Verweerder is daarvan op de hoogte en heeft misbruik gemaakt van een gehandicapte wederpartij door zowel in de rechtszaal als daarbuiten tijdens de schorsing snel en met voor klaagster onzichtbare mond te spreken.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Ad klachtonderdeel a

Verweerder kan niet worden verweten dat er geen contact is tussen de kinderen van partijen en klaagster. Klaagster verwijt verweerder ten onrechte dat hij verzwegen zou hebben dat zijn cliënt wel inkomsten had maar niet aan de vaste lasten meebetaalde. Verweerder heeft stellingen geponeerd namens zijn cliënt op basis van de van zijn cliënt verkregen informatie en er was geen reden om aan de juistheid van de informatie te twijfelen.

3.2    Ad klachtonderdeel b

Verweerder werpt het ernstige verwijt dat hij misbruik maakt van een gehandicapte wederpartij verre van hem. Tijdens de eerste zitting voorlopige voorzieningen waren de gehoorproblemen van klaagster verweerder niet bekend. Toen verweerder wel met klaagsters beperking bekend was heeft hij daarmee uiteraard rekening gehouden. Verweerder heeft geen signalen ontvangen dat klaagster hem niet kon volgen en als er wel een opmerking kwam dat niet alles wat hij had gezegd was verstaan heeft verweerder een en ander herhaald. De onderhandelingen op de gang heeft verweerder met klaagsters advocaat gevoerd. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van klaagsters advocaat om te verifiëren of klaagster alles goed heeft begrepen. Na de zitting voorlopige voorzieningen is bij elke zitting een schrijftolk aanwezig geweest die al het verhandelde ter zitting schriftelijk heeft vastgelegd.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2    De voorzitter stelt vast dat tussen klaagster en de cliënt van verweerder meerdere gerechtelijke procedures aanhangig zijn (geweest). Kennelijk kan klaagster zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënt heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn optreden.  In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het verweerder vrij om namens zijn cliënt standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klaagster. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie.

4.3    De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klaagster en de cliënt van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klaagsters belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klaagster, dan wel haar advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten, waaronder de te betalen kinderalimentatie, het verblijf in de echtelijke woning en het hoofdverblijf van de kinderen.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat klaagster de ernstige verwijten, dat verweerder medewerking heeft verleend aan verduistering, laster en smaad, volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft voorts uitdrukkelijk betwist dat hij de belangen van klaagster onnodig en onevenredig heeft geschaad door zijn spraak en tempo niet aan te passen tijdens zittingen. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Derhalve staat niet vast dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys – Doeleman,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg als griffier op  2 december 2019.

griffier                                           voorzitter